ECLI:NL:RBDHA:2023:6132

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2023
Publicatiedatum
28 april 2023
Zaaknummer
NL23.7479
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Indiase nationaliteit. De eiser had op 12 maart 2023 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, welke op 17 maart 2023 werd opgeheven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak op 20 maart 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven. De rechtbank heeft overwogen dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, omdat de termijn van zes uur, zoals bedoeld in de Vreemdelingenwet, niet was overschreden. Eiser had zich op 12 maart 2023 om 09:00 uur uit een strafrechtelijk traject laten overnemen door de vreemdelingendienst en was om 15:45 uur in bewaring gesteld, wat binnen de wettelijke termijn viel.

Daarnaast heeft de rechtbank de beroepsgronden van eiser, waaronder de stelling dat er onvoldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, verworpen. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende gronden had om de maatregel op te leggen, gezien de omstandigheden waaronder eiser Nederland was binnengekomen en het gebruik van vervalste documenten. De rechtbank concludeerde dat er geen andere, minder dwingende maatregelen dan inbewaringstelling effectief konden zijn, gezien de situatie van eiser en zijn intenties om illegaal door te reizen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.7479
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Drenth), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding
.
Verweerder heeft op 17 maart 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Indiase nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1990.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser heeft de ingediende beroepsgronden over i) het in het terugkeerbesluit ontbreken van de vaststelling dat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft en ii) de schending van de zogenoemde inspanningsverplichting, ter zitting ingetrokken.
4. Eiser voert aan dat de maximale ophoudingstermijn van zes uur is overschreden: hij is om 09:00 uur overgenomen uit een strafrechtelijk traject en pas om 15:45 uur in bewaring gesteld.
5. De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 12 maart 2023 is vermeld dat eiser op 12 maart om 09:00 aansluitend op strafrechtelijke detentie is overgenomen door de vreemdelingendienst en vervolgens is overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor en daar op dezelfde dag om 11:30 uur is aangekomen. Eiser is vervolgens om 15:45 uur in bewaring gesteld.
6. Hieruit leidt de rechtbank af dat de termijn, bedoeld in artikel 50, tweede of derde lid, van de Vw, is aangevangen om 11:30 uur. De genoemde termijn van zes uren begint volgens deze bepalingen te lopen vanaf de aankomst op een plaats bestemd voor verhoor. Nu de inbewaringstelling van eiser is gevolgd om 15:45 uur, is van overschrijding van deze termijn geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig waren. Met betrekking tot de zware grond 3a heeft eiser aangevoerd dat het bij verweerder al eerder bekend had kunnen en moeten zijn dat eisers paspoort in Oostenrijk lag. Als verweerder hierover eerder vragen had gesteld, had eiser kunnen worden teruggestuurd met zijn paspoort en was de maatregel van bewaring niet nodig geweest. Ten aanzien van grond 3f heeft eiser gesteld dat hij zich niet heeft ontdaan van zijn paspoort, maar dat het is ingenomen door de reisagent. Tegen grond 3g heeft eiser aangevoerd dat het ook een beslissing is geweest van de reisagent om bij eisers inreis gebruik te maken van valse of vervalste papieren. Eiser kan dus geen verwijt worden gemaakt. Verder had eiser niet de bedoeling om in Nederland te blijven, hij wilde juist doorreizen naar Mexico. Om die reden kunnen de lichte gronden 4c en 4d niet aan hem worden tegengeworpen.
8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten; 3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
9. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat de zware gronden feitelijk juist zijn. Eiser heeft immers niet bestreden dat hij met een vervalst paspoort Nederland is binnengekomen, en de rechtbank is van oordeel dat het afgeven van reisdocumenten aan een zogenoemde reisagent valt onder grond 3f. Daarmee beschikte verweerder al over
voldoende gronden om de maatregel te kunnen dragen, zodat de andere gronden geen bespreking behoeven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder diende te volstaan met de oplegging van een lichter middel. Hij was ten tijde van de inbewaringstelling al bezig met een IOM- traject om vrijwillig terug te keren. Er was al een vlucht gepland op 28 februari 2023 en eiser heeft volledige medewerking verleend.
11. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 februari 20151 en 10 april 20152 en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014.3
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De reden hiervoor is dat eiser al enige tijd door Europa heeft gereisd zonder zich bij de autoriteiten te melden en hij met vervalste documenten heeft gereisd. Eiser heeft zich in Nederland ook niet gemeld en was tijdens zijn strafrechtelijke aanhouding voornemens om illegaal door te reizen naar Mexico. Eiser beschikte niet over voldoende middelen van bestaan om zelfstandig te vertrekken en was voor verweerder niet traceerbaar op een vaste woon- of verblijfplaats. De ter zitting ingenomen stelling dat hij hiervoor kon terugvallen op de IOM, is niet nader onderbouwd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
13. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder de uitzettingsprocedure onvoldoende voortvarend ter hand heeft genomen.
14. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat verweerder op 13 maart 2023 aan het Openbaar Ministerie heeft gevraagd of er bezwaren bestaan tegen de uitzetting van eiser. Eiser was ten tijde van de inbewaringstelling al in persoon gepresenteerd bij de Indiase autoriteiten en verweerder was in afwachting van afgifte van een laissez passer. Pas tijdens het gehoor bij de inbewaringstelling heeft eiser verklaard dat zijn paspoort in Oostenrijk lag, zodat verweerder dit niet bij de aanvraag van een laissez passer heeft kunnen betrekken. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verweerder de uitzettingsprocedure van eiser voldoende voortvarend ter hand heeft
3 ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi
genomen. Dat er een parallel vertrektraject met de IOM liep, en dat dit ook tot het vertrek van eiser heeft geleid, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat de activiteiten van de IOM niet zijn gericht op de uitzetting.4 Bovendien, zo blijkt uit verklaringen van verweerder ter zitting, kan een IOM-traject sneller tot vertrek leiden dan een procedure via verweerder, bijvoorbeeld omdat bij een traject met de IOM geen controle van documenten in India hoeft plaats te vinden, terwijl dit voor een uitzettingstraject wel nodig is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
4 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB2452
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.