ECLI:NL:RBDHA:2023:6082

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL23.10646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring

Op 6 januari 2023 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser, een Marokkaanse vreemdeling, de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2023 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig is bevonden tot het sluiten van het vorige onderzoek op 10 maart 2023. De rechtbank moet nu beoordelen of de maatregel sindsdien nog rechtmatig is. Eiser betoogt dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko meer is, maar de rechtbank oordeelt dat er geen aanknopingspunten zijn voor dit standpunt. De Marokkaanse autoriteiten hebben niet aangegeven niet mee te werken aan de afgifte van een laissez-passer. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaruit blijkt dat er nog steeds zicht op uitzetting is.

De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan zijn uitzetting en dat de duur van de inbewaringstelling op het moment van het sluiten van het onderzoek nog geen vier maanden was. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10646

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit.
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Benayad),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Verweerder heeft op 6 januari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 15 maart 2023 (in de zaak NL23.5862) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 10 maart 2023 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank ziet, in tegenstelling tot wat eiser betoogt, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het zicht op uitzetting ten aanzien van Marokko in het algemeen of voor eiser in het bijzonder inmiddels ontbreekt. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten niet zullen meewerken aan de afgifte van een laissez-passer (LP). Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 14 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3269) heeft geoordeeld dat er in zijn algemeenheid ten aanzien van Marokko nog steeds van ‘zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn’ kan worden uitgegaan. De Afdeling heeft dit oordeel in haar uitspraak van 2 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:438) bevestigd. Zoals volgt uit uitspraken van de Afdeling van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210) mag van eiser worden verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting. Uit het dossier volgt niet dat eiser enige actie heeft ondernomen om zelfstandig te werken aan vertrek. Nu eiser zijn uitzetting belemmert is daarmee in beginsel het zicht op uitzetting al gegeven. Louter tijdsverloop is bovendien onvoldoende om niet langer zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn aan te nemen.
5. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld aan de uitzetting, nu uit de voortgangsrapportage blijkt dat op 15 maart 2023 en 6 april 2023 is gerappelleerd op de aanvraag voor een LP. Ook is geprobeerd op 6 april 2023 een vertrekgesprek te voeren met eiser. Dat eiser zelf niet in gesprek wilde gaan komt voor zijn rekening en risico.
6. De rechtbank ziet, voor zover eiser heeft beoogt dit te betogen, in de enkele duur van de inbewaringstelling geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de bewaring onrechtmatig is geworden, of dat verweerder gehouden was meer of andere acties te ondernemen, nu de opgelegde maatregel op het moment van het sluiten van het onderzoek in deze procedure nog geen vier maanden heeft voortgeduurd.
7. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van
Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is
ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden in het kader van de voortduring van de
maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet
de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode
tussen het sluiten van het vorige onderzoek op 10 maart 2023 en het sluiten van het
onderhavige onderzoek op 21 april 2023 op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van
J.H. Folkers, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.