ECLI:NL:RBDHA:2023:6079

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL23.10852
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. De eiser, geboren op een onbekende datum en met een V-nummer, had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die op 31 januari 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 april 2023, waarbij de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, zoals eerder vastgesteld in een uitspraak van 16 februari 2023. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verweerder voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure, ondanks dat er geen afschriften van rappellen aan het procesdossier waren toegevoegd. De rechtbank concludeert dat de eiser niet actief meewerkt aan zijn uitzetting, wat bijdraagt aan de voortduur van de maatregel van bewaring.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage-van den Bosch, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10852

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Verweerder heeft op 31 januari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 16 februari 2023 (in de zaak NL23.3090) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 13 februari 2023 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank ziet, in tegenstelling tot wat eiser betoogt, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het zicht op uitzetting ten aanzien van Marokko in het algemeen of voor eiser in het bijzonder is komen te ontbreken. De rechtbank wijst in dit verband ook op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van
14 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3269). Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten niet zullen meewerken aan de afgifte van een laissez-passer (LP) voor eiser. Dat er op dit moment nog geen presentatie is gepland leidt niet tot een ander oordeel. Zoals volgt uit uitspraken van de ABRvS van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van
2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210) mag verder van eiser worden verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting. Nu eiser dat niet doet, is daarmee in beginsel ook het zicht op uitzetting al gegeven. Het enkele tijdsverloop sinds de oplegging van de maatregel geeft ook geen reden om anders te oordelen.
5. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld aan de uitzetting, nu uit de voortgangsrapportage blijkt dat op 24 februari 2023 en 15 maart 2023 is gerappelleerd op de aanvraag voor een LP. Dat er geen afschriften van de rappellen aan het procesdossier zijn toegevoegd, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunt om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van de voortgangsrapportage. Dit is door eiser overigens ook niet concreet zo gesteld. Ook zijn op 1 en 28 maart 2023 vertrekgesprekken gevoerd met eiser. Uit de verslagen daarvan blijkt dat eiser niets onderneemt in het kader van zijn terugkeer, hoewel hij daartoe wel gehouden is. Dat de bewaring mede hierdoor langer voortduurt, komt voor rekening en risico van eiser.
6. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van
Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is
ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden in het kader van de voortduring van de
maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet
de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode
tussen het sluiten van het vorige onderzoek op 13 februari 2023 en het sluiten van het
onderhavige onderzoek op 21 april 2023 op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage-van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van J.H. Folkers, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.