In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Nigeriaanse eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat Italië geen adequate opvang biedt en dat zijn overdracht naar Italië in strijd zou zijn met zijn mensenrechten. De rechtbank heeft de zaak op 30 maart 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigden van eiser als de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris het bestreden besluit heeft gebaseerd op artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000, waarin is bepaald dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen indien een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser heeft aangevoerd dat Italië niet voldoet aan zijn internationale verplichtingen en dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op schending van zijn rechten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Italië zijn verplichtingen niet nakomt. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel als uitgangspunt genomen en vastgesteld dat de staatssecretaris zich op dit beginsel mocht baseren.
De rechtbank heeft ook de medische situatie van eiser in overweging genomen, maar oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn gezondheid ernstig in gevaar komt bij een overdracht naar Italië. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.