ECLI:NL:RBDHA:2023:5936

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
C/09/599259 / FA RK 20-6327
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van familierechtelijke betrekkingen en ouderlijk gezag in een draagmoederschapszaak met Zuid-Afrikaanse uitspraken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een draagmoederschapszaak waarbij verzoeker, een man die in Zuid-Afrika gehuwd is met zijn partner, de erkenning van familierechtelijke betrekkingen en het ouderlijk gezag over zijn kinderen verzocht. De rechtbank heeft de zaak pro forma aangehouden in afwachting van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, die op 13 mei 2022 zijn beantwoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Zuid-Afrikaanse rechterlijke beslissingen, die de familierechtelijke betrekkingen en het ouderlijk gezag vaststelden, in Nederland van rechtswege erkend moeten worden. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanknoping was met de Zuid-Afrikaanse rechtssfeer en dat de erkenning van deze beslissingen niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde. De rechtbank heeft de verzoeken van verzoeker toegewezen en verklaard dat de familierechtelijke betrekkingen tussen verzoeker en zijn kinderen in Nederland erkend worden, evenals het feit dat het ouderlijk gezag uitsluitend bij verzoeker ligt. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in draagmoederschapstrajecten en de rechten van kinderen om hun afstamming te kennen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 20-6327
Zaaknummer: C/09/599259
Datum beschikking: 19 april 2023

Beschikking op het op 9 september 2020 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker1] ,

hierna: verzoeker of [verzoeker1] ,
wonende te [woonplaats1] ,
advocaat mr. J.H. van der Tol te Amsterdam.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats1] ,

zetelend te [plaats1] ,
de ambtenaar, en

[naam 1] ,

hierna: [naam 1] ,
wonende te [plaats 3] , Zuid-Afrika .

Procedure

De rechtbank heeft de behandeling van de verzoeken in deze zaak pro forma aangehouden tot 1 september 2022 in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad in vergelijkbare bij deze rechtbank eerder aanhangige zaken. De rechtbank heeft hierbij verwezen naar de beschikkingen van deze rechtbank van 17 december 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:13949 en ECLI:NL:RBDHA:2021:13950.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 13 mei 2022 (ECLI:NL:HR:2022:685) zijn prejudiciële beslissing gegeven. De Hoge Raad heeft afgezien van beantwoording van de gestelde prejudiciële vragen. In rechtsoverweging 3.4 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
“Zolang een wettelijke regeling ontbreekt, is het aan de rechter om in elke concrete zaak aan de hand van de aard en inhoud van het verzoek en de verdere omstandigheden van het geval te beslissen, met inbegrip van de mogelijkheid om de beslissing op het verzoek aan te houden. Het staat de rechter vrij om bij de beantwoording van vragen over de erkenning van een buitenlandse rechterlijke beslissing of een buitenlandse akte waarbij afstammingsrechtelijke relaties zijn vastgesteld tussen het kind en de wensouders, overeenkomstige toepassing te geven aan de art. 10:100 en 10:101 BW.”
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, met bijlagen;
  • het bericht van 24 september 2020, met bijlage, van verzoeker;
  • het bericht van 16 november 2020 van de ambtenaar;
  • het bericht van de Raad voor de Kinderbescherming van 25 november 2020;
  • het bericht van 4 december 2020, met bijlage, van verzoeker;
  • het bericht van 19 februari 2021 van verzoeker;
  • het bericht van 25 februari 2021 van verzoeker;
  • het bericht van 4 maart 2021, met bijlage, van verzoeker;
  • de instemmingsverklaring van [naam 1] van 11 februari 2022;
  • het bericht van 20 mei 2022 van verzoeker.
Op 13 oktober 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • verzoeker, bijgestaan door mr. Van der Tol en een tolk [tolk] ;
  • [naam medewerker] , namens de ambtenaar;
  • [naam medewerker 2] , namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Na de zitting heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • het bericht van 10 februari 2023, met bijlagen, van verzoeker;
  • het bericht van 27 maart 2023 van verzoeker.
Verzoeker heeft aangegeven dat hij akkoord is met een rechterswijziging na de mondelinge behandeling, waarbij mr. J.C. Sluymer wordt vervangen door mr. J.M. Vink, zonder dat er een nieuwe mondelinge behandeling zal plaatsvinden.

Feiten

  • Verzoeker is op [datum huwelijk 1] 2016 te [plaats 3] , Zuid-Afrika , gehuwd met [naam 1] .
  • Verzoeker en [naam 1] zijn beiden van het mannelijk geslacht en hadden een kinderwens. Zij hebben daarom gekozen voor een draagmoederschapstraject in Zuid-Afrika , waar zij destijds woonachtig waren.
  • Via de [kliniek] in [plaats 1] , in Zuid-Afrika zijn verzoeker en [naam 1] in contact gekomen met [naam] .
  • [naam] heeft zich bereid verklaard om als draagmoeder op te treden. [verzoeker1] , [naam 1] en [naam4] hebben in 2014 een “ Surrogate Motherhood Agreement” ondertekend. In de agreement zijn [naam4] , [verzoeker1] en [naam 1] onder meer overeengekomen:

“8.1 In terms of section 297(1) of the Act any child born of a surrogate mother in accordance with this agreement is for all purposes the child of the commissioning parents, the surrogate mother agrees that it is in the best interest of the child that both of the commissioning parents be awarded full parental responsibility and rights in respect of the said child immediately upon its birth.

8.2
The surrogate mother and/or the surrogate mother’s husband undertakes and/or agrees to sign all the necessary documents if required for the:
8.2.1.
termination of her parental responsibility and rights (should it at all be found that the surrogate mother possesses any such rights); and/or in the alternative;
8.2.2.
adoption by the commissioning parents of the child, if required.”
  • Tussen [naam] en haar voormalige echtgenoot [naam7] is op [datum 1] 2015 in de zaak met casenumber [nummer 1] de echtscheiding uitgesproken door de High Court of South Africa, [provincie] Local Division, [plaats 2] .
  • Op [datum 3] 2015 heeft de High Court of South Africa, [provincie] Local Division, [plaats 3] in de zaak met casenumber [nummer 2] , voorzien van een apostille conform het Verdrag van ’s-Gravenhage van 5 oktober 1961, het volgende geoordeeld:
“ IT IS ORDERED THAT:-
The Surrogate Motherhood Agreement (annexure “FA 6) hereto, and hereinafter referred to as “the agreement) is herewith confirmed by this Court.
The Provisions of Section 297 (1) of the Children’s Act 38 of 2005 will apply to the agreement for all purposes.
No artificial fertilization of the surrogate mother may take place after a lapse of 18 months from the date of this Order.”
- Uit [naam] zijn vervolgens geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum1] 2016 te [geboorteplaats1] , Zuid-Afrika ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum2] 2017 te [geboorteplaats1] , Zuid-Afrika .
- Volgens de geboorteaktes van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , welke zijn voorzien van een apostille conform het Verdrag van ’s-Gravenhage van 5 oktober 1961, zijn verzoeker en [naam 1] de ouders.
- Op [datum 4] 2019 heeft de High Court of South Africa, [provincie] Local Division, [plaats 3] in de zaak tussen [verzoeker1] en [naam 1] , met casenumber [nummer 3] , voorzien van een apostille conform het Verdrag van ’s-Gravenhage van 5 oktober 1961, het volgende geoordeeld:
“ IT IS ORDERED THAT: -
The marriage is dissolved.
The Deed of Settlement (marked “X”) is hereby made an order of Court.”
- Verzoeker en [naam 1] hebben op [datum 5] 2018 voornoemde “Deed of Settlement” gesloten, waarin voor zover hier van belang onder meer het volgende is vastgelegd:
“ 3.1.Care
3.1.1.
The parental responsibilities and rights with regard to the care of the Children as contemplated in section 18(2)(a) of the Children’s Act, Act No. 38 of 2008 (“the Children’s Act”), are awarded to the Plaintiff (toevoeging rechtbank: [verzoeker1] ).
(…)
3.2.
Guardianship
3.2.1.
The parental responsibilities and rights with regard to guardianship of the Children as contemplated in section 18(2)(C) and 18(3) of the Children’s Act, are awarded to the Plaintiff (toevoeging rechtbank: [verzoeker1] ).”
  • Verzoeker is op [datum huwelijk 2] 2019 te [huwelijksplaats] , Zuid-Afrika , gehuwd met [naam11] .
  • Sinds november 2019 wonen verzoeker, [naam11] en de kinderen in Nederland.
  • Verzoeker en de kinderen bezitten volgens de Basisregistratie Personen (BRP) de Zuid-Afrikaanse nationaliteit.
  • [naam12] heeft op [datum 6] 2020 – voor zover hier van belang – onder ede bij [naam13] , Notary public in [plaats 1] , [plaats 3] , het volgende verklaard:
“3. I confirm that I acted as an egg donor for my good friend, [verzoeker1] ( “[verzoeker1]”) and his husband at the time, [naam 1] (“[naam 1]”), in order to enable them to conceive children by means of in vitro fertilization in terms of a Surrogate Motherhood Agreement concluded with [naam] (“[naam4]”).
4. Due to our close friendship no written agreement regarding the egg donation was concluded between myself and [verzoeker1] and/or [naam 1] .
(…) 6. I am still in contact with [verzoeker1] . Should the children wish to contact me in the future, I am open to such contact.”
  • Blijkens de deskundigenrapportage van [organisatie] van [datum 7] 2022 is het praktisch bewezen dat verzoeker de biologische vader is van zowel [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
  • Dr. [naam15] , arts bij de [kliniek] in [plaats 1] in Zuid-Afrika , heeft op [datum 8] 2022 – voor zover hier van belang – onder ede bij [naam16] , Notary public in [provincie] , verklaard:
“2. That on [datum 10] 2015, I transferred into the uterus of [naam] , residing at [adres 1] , [plaats 4] , [plaats 2] , [plaats 5] , [plaats 2] , [provincie] , South-Africa, 1 embryo formed by the in virto fertilization of the ova retrieved from an ovum donor ( [naam12] ) with the sperm provided by ( [verzoeker1] , born on [geboortedatum 2] 1974) for the female child named [minderjarige 1] , born on [geboortedatum1] 2016.
3. That said transfer was performed at the [kliniek] , [adres 2] , [plaats 6] , [plaats 1] , [postcode] , South-Africa on [datum 10] 2015.
4. That in my professional and medical opinion, [naam] became pregnant as the result of said transfer of the embryo which was performed on [datum 10] 2015 and the delivery of [minderjarige 1] Born on [geboortedatum1] 2016, that resulted form the transfer.
5. That on [datum 11] 2017, I transferred into the uterus of [naam] , residing at [adres 1] , [plaats 4] , [plaats 2] , [plaats 5] , [plaats 2] , [provincie] , South Africa 1 embryo formed by the in virto fertilization of the ova retrieved from an ovum donor ( [naam12] ) with sperm provided by ( [verzoeker1] , born on [geboortedatum 2] 1974) for the male child named [minderjarige 2] , born on [geboortedatum 1] 2017.
6. That said transfer was performed at the [kliniek] , [adres 2] , [plaats 6] , [plaats 1] , [postcode] , South-Africa on [datum 11] 2017.
7. That in my professional and medical opinion, [naam] became pregnant as the result of said transfer of the embryo which was performed on [datum 11] 2017 and the delivery of [minderjarige 2] born on [geboortedatum 1] 2017 that resulted from the transfer.
- [naam] heeft op [datum 12] 2023 – voor zover hier van belang – onder ede bij [naam16] , Notary public in [provincie] , verklaard:
“3. On [datum 13] 2015, I entered into a written gestational surrogacy contract (…) with [verzoeker1] and [naam 1] .
4. Pursuant to the contract, on or about [datum 10] 2015, 1 embryo was medically transferred to my uterus by a licensed physician. An ongoing and singleton pregnancy has been confirmed.
5. My genetic material was not used in the creation of the embryo which was transferred to me and resulted in the pregnancy of this child. This embryo was created by combining an egg retrieved form a known third-party egg donor ( [naam12] ) with de sperm of ( [verzoeker1] ) .
6. On [geboortedatum1] 2016 I gave birth to [minderjarige 1] . After the birth, the child went under the care of their fathers.
7. After the birth of [minderjarige 1] , another embryo was medically transferred to my uterus by a licensed physician. An ongoing and singleton pregnancy has been confirmed. This embryo was created by combining an egg retrieved from a known third-party egg donor ( [naam12] ) with the sperm of ( [verzoeker1] ) .”

Verzoek

Het verzoekschrift zoals dat nu luidt strekt er – naar de rechtbank begrijpt – toe:
voor recht te verklaren dat op grond van de beslissing van de High Court of South Africa, [provincie] Local Division, [plaats 3] van [datum 3] 2015 een familierechtelijke betrekking is ontstaan tussen verzoeker en [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , welke van rechtswege in Nederland wordt erkend;
voor recht te verklaren dat op grond van de beslissing van de High Court of South Africa, [provincie] Local Division, [plaats 3] van [datum 4] 2019 het ouderlijk gezag uitsluitend bij [naam27] gelegen is;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Rechtsmacht
Omdat verzoeker en de kinderen in Nederland wonen, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht op grond van artikel 3 aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De positie van de draagmoeder
De draagmoeder kan in beginsel als belanghebbende als bedoeld in artikel 798 Rv worden aangemerkt. Gelet evenwel op voormelde vastgestelde feiten, waaronder de inhoud van de draagmoederschapsovereenkomst en de verklaring van de draagmoeder dat zij – naar de rechtbank begrijpt, kort gezegd – instemt met alle verzoeken die verzoeker bij deze rechtbank doet om zijn ouderschap over de kinderen erkend en ingeschreven te krijgen, zal de rechtbank de draagmoeder niet als belanghebbende aanmerken.
Het verloop van de zitting
Verzoeker wenst dat zijn ouderschap op de kortst mogelijke termijn in Nederland wordt erkend en geregistreerd. De ambtenaar heeft gesteld dat het oorspronkelijke verzoek tot opname van de geboorteakten in de registers van de burgerlijke stand moet worden afgewezen omdat de geboorteakten niet de oorspronkelijke gegevens bevatten van de moeder. Ook het subsidiaire verzoek tot vaststelling van de geboortegegevens van de kinderen kan niet toegewezen worden, omdat de kinderen niet over de Nederlandse nationaliteit of over een verblijfsstatus in de zin van artikel 1:25c BW beschikken.
Op de zitting is – onder verwijzing naar de uitspraak van 18 oktober 2022 met zaaknummer C/09/602605 ECLI:NL:RBDHA:2022:10741 van deze rechtbank – gesproken over de mogelijkheid om de familierechtelijke betrekkingen tussen verzoeker en de kinderen alleen in de BRP te laten registreren. De ambtenaar heeft er in dat kader op gewezen dat de vraag of een buitenlands rechtsfeit voor erkenning in Nederland in aanmerking komt en de vraag hoe je een Nederlandse akte van inschrijving moet opmaken twee verschillende vragen zijn. Het enkele feit dat de huidige geboorteakten niet in de registers van de burgerlijke stand opgenomen kunnen worden en geen Nederlandse geboorteakte kan worden opgemaakt, brengt niet altijd mee dat een familierechtelijke betrekking die in het buitenland tot stand is gekomen niet in Nederland erkend zou kunnen worden. De ambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat een en ander wel in de BRP kan worden geregistreerd. Als voorbeeld noemt de ambtenaar een rechtelijke uitspraak waarin de Nederlandse rechter oordeelt dat een bepaalde familierechtelijke betrekking voor erkenning in Nederland in aanmerking komt. Deze Nederlandse uitspraak levert een brondocument op (in de zin van artikel 2.8 wet Basisregistratie Personen) voor de registratie van deze familierechtelijke betrekking in de BRP, aldus de ambtenaar.
Verzoeker heeft gelet op het voorgaande zijn oorspronkelijke verzoeken ingetrokken. Hij wil hiermee – naar de rechtbank begrijpt – voorkomen dat door een eventueel hoger beroep van de ambtenaar het nog langer duurt voordat zijn familierechtelijke betrekkingen met de kinderen in Nederland worden erkend. Hij verzoekt nu, naar de rechtbank begrijpt, voor recht te verklaren dat op grond van de beslissing van de High Court of South Africa, [provincie] Local Division, [plaats 3] , van [datum 3] 2015 een familierechtelijke betrekking is ontstaan tussen hem en de kinderen. Daarnaast verzoekt hij voor recht te verklaren dat het ouderlijk gezag over de kinderen op grond van de beslissing van de High Court of South Afrika, [provincie] Local Division, [plaats 3] , van [datum 4] 2019 uitsluitend bij hem is gelegen.
De rechtbank zal deze verzoeken hierna inhoudelijk beoordelen.
Verzoek onder I: Erkenning van buiten Nederland tot stand gekomen familierechtelijke betrekkingen
Toepasselijk recht
Het verzoek strekt tot erkenning van buitenlandse beslissingen in Nederland, zodat op het verzoek Nederlands recht van toepassing is.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank dient te beoordelen of de uit de Zuid-Afrikaanse uitspraak voortvloeiende, uit hoofde van afstamming vastgestelde, familierechtelijke rechtsbetrekkingen hier te lande van rechtswege kunnen worden erkend. De rechtbank zal in dit kader de in Boek 10 BW geplaatste erkenningsregeling naar analogie toepassen op de afstammingsrechtelijke gevolgen van draagmoederschap.
Op grond van art. 10:100 lid 1 BW wordt een buitenslands tot stand gekomen onherroepelijke rechterlijke beslissing waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld of gewijzigd in Nederland van rechtswege erkend, tenzij:
er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van dat land;
aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
De erkenning van de beslissing kan, ook wanneer daarbij een Nederlander betrokken is, niet wegens onverenigbaarheid met de openbare orde worden geweigerd op de enkele grond dat daarop een ander recht is toegepast dan uit deze titel zou zijn gevolgd (lid 2).
Uitgangspunt van de wet is dat de Zuid-Afrikaanse beslissing – waarbij de familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming, zoals ook opgenomen in de draagmoederschapsovereenkomst, worden vastgesteld tussen verzoeker en de kinderen – in Nederland wordt erkend. Dit is slechts anders indien er voor de rechtsmacht van de Zuid-Afrikaanse rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van dat land, aan de beslissing geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan of de erkenning van de beslissing onverenigbaar is met de openbare orde.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van de onder sub a en b vermelde uitzonderingsgevallen. Nu het draagmoederschap in Zuid-Afrika heeft plaatsgevonden, verzoeker destijds in Zuid-Afrika woonachtig was en over de Zuid-Afrikaanse nationaliteit beschikt, acht de rechtbank aannemelijk dat er voor de rechtsmacht van de Zuid-Afrikaanse rechter voldoende aanknoping bestond. In ieder geval kan niet worden geoordeeld dat er voor de rechtsmacht van de Zuid-Afrikaanse rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond. De rechtbank heeft op basis van de stukken evenmin aanwijzingen dat aan de Zuid-Afrikaanse beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan. In deze zaak gaat het om de vraag of de openbare orde zich verzet tegen erkenning van de in het buitenland tot stand gekomen familierechtelijke betrekkingen zoals deze zijn bekrachtigd in de Zuid-Afrikaanse beslissing.
Openbare orde exceptie: zorgvuldig draagmoederschapstraject?De rechtbank stelt vast dat de ambtenaar zich ten aanzien van de toetsing van de voorwaarden in het kader van het traject van draagmoederschap en alsmede de feitelijke toetsing zich aan het oordeel van de rechtbank refereert.
De rechtbank acht het in het kader van de openbare orde toets van belang om te oordelen of het in het buitenland gevolgde traject van draagmoederschap zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Dit gelet op de ingrijpende gevolgen van draagmoederschap voor de rechten en verplichtingen van zowel het kind, de draagmoeder als de wensouders. Hierbij dient naar het oordeel van de rechtbank met name te worden gekeken of de belangen van het kind en de draagmoeder voldoende in acht zijn genomen. Hierbij zijn de aanbevelingen van de Staatscommisssie Herijking Ouderschap zoals opgenomen in het adviesrapport ‘Kind en ouders in de 21e eeuw’ van 7 december 2016 van belang en de door het kabinet in zijn brief van 12 juli 2019 (kamerstukken TK 2018/2019, 33836, nr. 45 ) geformuleerde waarborgen om het traject zorgvuldig en transparant te laten verlopen en zoveel mogelijk rechtszekerheid te bieden aan de draagmoeder, de wensouders en het kind.
Hieruit volgt dat het voor kinderen van groot belang is om te (kunnen) achterhalen uit wie zij zijn geboren, van wie zij genetisch afstammen en onder welke omstandigheden zij zijn ontstaan en geboren. Het recht van het kind om zijn of haar afstamming te kennen is een mensenrecht dat is opgenomen in artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
Op grond van de overgelegde stukken en dat wat op de zitting is besproken, komt de rechtbank tot het oordeel dat het traject van draagmoederschap in Zuid-Afrika met waarborgen is omkleed, die overeenkomen met de aanbevelingen van de Staatscommissie. Er is voor beide kinderen gebruik gemaakt van een bekende eiceldonatrice die nog steeds een goede vriendin van verzoeker is, [naam12] . De eiceldonatrice heeft achteraf een verklaring afgelegd. De kinderen kunnen in de toekomst, indien zij dit willen, contact zoeken met de eiceldonatrice. Verzoeker heeft met [naam 1] en de draagmoeder voor de geboorte van de kinderen 2014 een “ Surrogate Motherhood Agreement” ondertekend. Verzoeker heeft op verzoek van de rechtbank – na de zitting – ook nog een verklaring met kopie paspoort van de draagmoeder en verklaring van de arts uit de kliniek overgelegd waaruit blijkt dat eicellen van [naam12] en spermacellen van verzoeker zijn gebruikt en dat op 6 oktober 2015 en vervolgens op 9 januari 2017 een bevruchte embryo is teruggeplaatst bij de draagmoeder, hetgeen heeft geleid tot twee zwangerschappen en de geboorte van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Daarnaast blijkt ook uit het na de zitting overgelegde DNA-onderzoek dat het praktisch is bewezen dat verzoeker de biologische vader van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] is. De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat de ontstaansgeschiedenis van de kinderen voor hen volledig is te achterhalen. Daarnaast blijkt uit de “ Surrogate Motherhood Agreement” dat er waarborgen voor de draagmoeder zijn opgenomen en dat zij onder meer een fysieke en psychologische screening heeft ondergaan.
Verder is gebleken dat in de juridische procedure in Zuid-Afrika de draagmoederschapsovereenkomst door de Zuid-Afrikaanse rechter is getoetst en dat de Zuid-Afrikaanse rechter deze draagmoederschapsovereenkomst heeft bekrachtigd. De rechtbank is van oordeel dat de Zuid-Afrikaanse beslissing van [datum 3] 2015, waarbij de familierechtelijke betrekkingen tussen verzoeker, [naam 1] en de kinderen (reeds voor de geboorte van de kinderen) op basis van de “ Surrogate Motherhood Agreement” zijn vastgesteld, voor erkenning in Nederland in aanmerking komt. Niet is gebleken – en ook door de ambtenaar is niet gesteld – dat de buitenlandse beslissingen onverenigbaar zijn met de Nederlandse openbare orde. De rechtbank zal dan ook het verzoek van onder I toewijzen en voor recht verklaren dat op grond van de beslissing van de High Court of South Africa, [provincie] Local Division, [plaats 3] van [datum 3] 2015 de afstammingsband tussen verzoeker als ouder van de kinderen is vastgesteld, welke familierechtelijke betrekking in Nederland van rechtswege wordt erkend. De rechtbank overweegt hierbij dat zij de Zuid-Afrikaanse beslissing kwalificeert als een ‘ontkenning van het moederschap’ en een vaststelling van het ouderschap van verzoeker en [naam 1] .
Zoals hiervoor is gebleken, levert deze beschikking een brondocument op voor inschrijving in de BRP. Verzoeker wordt op deze wijze als de juridische ouder van de kinderen in de BRP geregistreerd.
Verzoek onder II: Verklaring voor recht dat gezag uitsluitend bij verzoeker gelegen is
Nu de beslissingen niet in een EU-lidstaat zijn gegeven en evenmin in een staat die partij is bij het HKBV 1996 is noch de verordening Brussel IIbis noch het HKBV 1996 van toepassing op de vraag of de Amerikaanse gezagsbeslissingen voor erkenning in aanmerking komen. In dit geval dient te worden teruggevallen op het nationale internationaal privaatrecht om de erkenningsvraag te beantwoorden. De regel omtrent de erkenning is in het Nederlandse recht ongeschreven. Zij houdt in dat een beslissing in Nederland voor erkenning in aanmerking komt indien voldaan is aan vier cumulatieve vereisten:
de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is (waarbij aansluiting kan worden gezocht bij de bevoegdheidsgronden uit de verordening Brussel IIbis of het HKV 1996);
de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van een behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging (zoals bedoeld in artikel 6 EVRM);
de erkenning van de buitenlandse beslissing is niet in strijd met de Nederlandse openbare orde;
de buitenlandse beslissing is niet onverenigbaar met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat de uitspraak van [datum 4] 2019 van de High Court of South Africa, [provincie] Local Division, [plaats 3] – waarbij “The Deed of Settlement” waarin verzoeker en [naam 1] overeen zijn gekomen dat het gezag uitsluitend bij [verzoeker1] is komen te liggen is bekrachtigd – aan alle vier de vereisten voldoet. Verzoeker, [naam 1] en de kinderen waren in Zuid-Afrika woonachtig ten tijde van de beslissing en verzoeker en de kinderen beschikken over de Zuid-Afrikaanse nationaliteit. De bevoegdheid van de Zuid-Afrikaanse rechtbank om te beslissen over het gezag berust derhalve op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is. Verder heeft de rechtbank geen aanwijzingen dat aan de Zuid-Afrikaanse beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan. Daarbij is niet gebleken dat de erkenning van de beslissing van de Zuid-Afrikaanse rechtbank in strijd is met de Nederlandse openbare orde of dat er sprake is van een tussen partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter dan wel van een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust.
Het voorgaande betekent dat de beslissing van de Zuid-Afrikaanse rechtbank waarin is bekrachtigd dat verzoeker uitsluitend met het gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] is belast in Nederland wordt erkend. De rechtbank zal dan ook het verzoek van onder II toewijzen en voor recht verklaren dat op grond van de beslissing van de High Court of South Africa, [provincie] Local Division, [plaats 3] van [datum 4] 2019 in Nederland het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] uitsluitend bij verzoeker gelegen is.
De rechtbank zal de griffier gelasten om deze uitspraak, als die onherroepelijk is geworden, aan het gezagsregister toe te zenden zodat er een aantekening van deze beschikking in het gezagsregister kan worden gemaakt.

Beslissing

De rechtbank:
*
verklaart voor recht dat de beslissing van de High Court of South Africa, [provincie] Local Division, [plaats 3] met zaaknummer [nummer 2] van [datum 3] 2015 waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming tussen verzoeker en de kinderen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum1] 2016 te [geboorteplaats1] , Zuid-Afrika en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum2] 2017 te [geboorteplaats1] , Zuid-Afrika , zijn bekrachtigd van rechtswege in Nederland worden erkend;
*
verklaart voor recht dat op grond van de beslissing van de High Court of South Africa, [provincie] Local Division, [plaats 3] van [datum 4] 2019 met zaaknummer [nummer 3] het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] uitsluitend bij [naam26] gelegen is;
bepaalt dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister, om daarin aantekening te doen van deze beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.S.F. de Nijs, W.G. de Boer en J.M. Vink, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. I.B. van Angeren als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 april 2023.