1. Moet de vraag welk recht van toepassing is op de vraag of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekking komt te staan tot de draagmoeder uit wie het is geboren en de met haar gehuwde persoon worden beantwoord aan de hand van art. 10:92 BW? Zo nee, aan de hand van welke conflictregel moet dan worden beoordeeld welk recht daarop van toepassing is?
2. Kan de erkenningsregeling neergelegd in de artt. 10:100 en 10:101 BW ook worden toegepast op de afstammingsrechtelijke gevolgen van draagmoederschap? Zo nee, welke erkenningsregeling moet dan worden toegepast?
3. Kan de rechtbank, in het geval zij vooralsnog tot de conclusie komt dat hetzij de buitenlandse rechterlijke uitspraak hetzij de buitenlandse geboorteakte hier te lande kan worden erkend, ervan afzien de draagmoeder en haar echtgenoot in deze procedure te betrekken? Of dienen de draagmoeder en haar echtgenoot in een procedure als de onderhavige in elk geval als belanghebbenden te worden opgeroepen, opdat eerst daarna mogelijk kan worden geoordeeld dat hetzij de buitenlandse rechterlijke uitspraak hetzij de buitenlandse geboorteakte in Nederland kan worden erkend?
4. Kan de enkele omstandigheid dat de in de (overigens correcte) onherroepelijke buitenlandse rechterlijke uitspraak opgenomen (afstammings)gegevens het gevolg zijn van draagmoederschap strijd opleveren met de openbare orde als bedoeld in art. 10:100 lid 1 sub c BW? Of zijn daarvoor eventueel bijkomende omstandigheden vereist?
5. In het geval de enkele omstandigheid dat de in de (overigens correcte) onherroepelijke buitenlandse rechterlijke uitspraak opgenomen (afstammings)gegevens het gevolg zijn van draagmoederschap strijd kan opleveren met de openbare orde, betekent dat dan dat steeds de rechter moet worden geadieerd om de daaruit voortvloeiende familierechtelijke rechtsbetrekkingen in Nederland erkend te krijgen?
6. Indien een bijkomende omstandigheid of bijkomende omstandigheden vereist zijn om tot strijd met de openbare orde te concluderen, welke is/zijn dat dan? Hierbij kan bijvoorbeeld, doch niet uitsluitend, worden gedacht aan één of meer van de navolgende omstandigheden:
- dat uit de buitenlandse uitspraak (eventueel gelezen in combinatie met de daaraan voorafgaande processtukken) niet kan worden afgeleid dat de rechter het draagmoederschapstraject heeft getoetst;
- dat uit de buitenlandse uitspraak (eventueel gelezen in combinatie met de daaraan voorafgaande processtukken) niet kan worden afgeleid hoe de rechter het draagmoederschapstraject heeft getoetst;
- dat uit de buitenlandse uitspraak (eventueel gelezen in combinatie met de daaraan voorafgaande processtukken) niet kan worden afgeleid dat de rechter concreet heeft getoetst op één of meer specifieke omstandigheden, waarbij bijvoorbeeld, doch niet uitsluitend, kan worden gedacht aan het navolgende:
- of het land waar het draagmoederschap heeft plaatsgevonden regelgeving kent omtrent draagmoederschap (met voldoende waarborgen voor de belangen van alle bij het draagmoederschap betrokken personen);
- of de draagmoeder vrijwillig afstand heeft gedaan van het kind en de belangen van de draagmoeder voldoende zijn gewaarborgd, bijvoorbeeld door (toegang tot) juridische en psychische bijstand;
- of er een biologische band is [tussen] enerzijds één dan wel beide wensouders en het kind;
- of door middel van DNA-onderzoek na de geboorte moet worden vastgesteld dat het vooraf gewenste biologische uitgangspunt is bereikt en tevens dat een (niet beoogde) biologische band tussen de draagmoeder (en haar partner) en het kind kan worden uitgesloten;
- of de ontstaanshistorie door het kind kan worden achterhaald, bijvoorbeeld door het gebruik van (een) bekende donor(en);
- of er een medische noodzaak voor het draagmoederschap bestond;
- of sprake is van commercieel draagmoederschap.
7. Kunnen de te toetsen omstandigheden eventueel worden samengevat aldus dat de erkenning van de uit de (overigens correcte) onherroepelijke buitenlandse rechterlijke uitspraak voortvloeiende (afstammingsrechtelijke) relaties steeds moet worden geweigerd als de erkenning niet in het belang van het kind is?
8. Is het mater semper certa est-beginsel uitsluitend van openbare orde (een voorrangsregel) in het geval de vrouw die het kind heeft gebaard haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft?
9. Levert de enkele omstandigheid dat de geboortemoeder niet in de (overigens correcte) buitenlandse geboorteakte is opgenomen strijd op met de openbare orde, zodat erkenning van de daarin vastgestelde afstammingsrelatie(s) steeds moet worden geweigerd?
10. Kan de enkele omstandigheid dat de in de (overigens correcte) buitenlandse geboorteakte opgenomen geboortegegevens het gevolg zijn van draagmoederschap strijd opleveren met de openbare orde als bedoeld in art. 10:101 BW juncto art. 10:100 lid 1 Sub c BW? Of zijn daarvoor eventueel bijkomende omstandigheden vereist?
11. In het geval de enkele omstandigheid dat de in de (overigens correcte) buitenlandse geboorteakte opgenomen geboortegegevens het gevolg zijn van draagmoederschap strijd kan opleveren met de openbare orde, betekent dat dan dat steeds de rechter moet worden geadieerd om de daaruit voortvloeiende familierechtelijke rechtsbetrekkingen in Nederland erkend te krijgen?
12. Indien een bijkomende omstandigheid of bijkomende omstandigheden vereist zijn om tot strijd met de openbare orde te concluderen, welke is/zijn dat dan? Hierbij kan bijvoorbeeld, doch niet uitsluitend, worden gedacht aan één of meer van de navolgende omstandigheden:
- dat in het buitenland geen rechterlijke controle op het draagmoederschap heeft plaatsgevonden;
- dat het land waar het draagmoederschap heeft plaatsgevonden geen regelgeving kent omtrent draagmoederschap (met voldoende waarborgen voor de belangen van alle bij het draagmoederschap betrokken personen);
- dat niet kan worden vastgesteld dat de draagmoeder vrijwillig afstand heeft gedaan van het kind en dat de belangen van de draagmoeder voldoende zijn gewaarborgd bijvoorbeeld door (toegang tot) juridische en psychische bijstand;
- dat er geen biologische band is tussen één dan wel beide wensouders en het kind;
- dat niet door middel van DNA-onderzoek na de geboorte is vastgesteld dat het vooraf gewenste biologische uitgangspunt is bereikt en tevens dat een (niet beoogde) biologische band tussen de draagmoeder (en haar partner) en het kind kan worden uitgesloten;
- dat de ontstaanshistorie door het kind niet kan worden achterhaald, bijvoorbeeld door het gebruik van (een) onbekende donor(en);
- dat er geen medische noodzaak voor het draagmoederschap bestond;
- dat sprake is van commercieel draagmoederschap.