ECLI:NL:RBDHA:2023:5704

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
635775
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van een arbitraal bevoegdheidsvonnis door de Republiek India tegen Khaitan Holdings (Mauritius) Limited

In deze zaak vordert de Republiek India de vernietiging van een arbitraal bevoegdheidsvonnis dat is gewezen in een arbitrageprocedure tegen Khaitan Holdings (Mauritius) Limited (KHML). De arbitrageprocedure is gestart op 1 oktober 2013 en betreft een geschil over de uitgifte van een vergunning aan Loop Telecom voor mobiele telecommunicatie in India. India heeft zich in de arbitrageprocedure verweerd tegen de bevoegdheid van het scheidsgerecht, maar deze verweren zijn afgewezen. India heeft vervolgens een wrakingsverzoek ingediend tegen arbiter Francis Xavier, dat door de president van het Internationaal Gerechtshof is gehonoreerd vanwege gerechtvaardigde twijfel aan zijn onpartijdigheid.

De rechtbank Den Haag heeft geoordeeld dat India niet-ontvankelijk is in haar vordering tot vernietiging van het arbitraal bevoegdheidsvonnis. De rechtbank stelt vast dat volgens de wet een vernietigingsprocedure tegen een arbitraal vonnis betreffende bevoegdheid in beginsel slechts kan worden ingesteld tegelijk met een vernietigingsprocedure tegen een daaropvolgend eindvonnis. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van deze hoofdregel wordt afgeweken. De omstandigheid dat de stem van Xavier beslissend was voor de afwijzing van twee van de bevoegdheidsverweren van India, maakt dit niet anders. India wordt veroordeeld in de proceskosten van KHML, die zijn begroot op € 1.802,00.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/635775 / HA ZA 22-819
Vonnis van 25 januari 2023
in de zaak van
DE REPUBLIEK INDIAte New Delhi , India ,
eiseres,
hierna te noemen: India ,
advocaat: mr. T.L. Claassens te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
KHAITAN HOLDINGS ( MAURITIUS ) LIMITEDte Ebene , Mauritius ,
gedaagde,
hierna te noemen: KHML,
advocaat: mr. M.C. van Leyenhorst te Leiden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 juli 2022, met producties;
- de incidentele conclusie strekkende tot gefaseerde procesvoering van KHML;
- de incidentele conclusie van antwoord betreffende gefaseerde procesvoering, met producties;
- de rolbeslissing van de rechtbank van 26 oktober 2022, inhoudende dat partijen eerst en separaat mogen ingaan op de ontvankelijkheid van India in haar vordering;
- de conclusie tot niet-ontvankelijkheid van KHML;
- de conclusie van antwoord betreffende ontvankelijkheid van India .
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
KHML heeft op 1 oktober 2013 een arbitrageprocedure tegen India aanhangig gemaakt op grond van het Bilateraal Investeringsverdrag tussen Mauritius en India (hierna: de arbitrageprocedure). De arbitrageprocedure wordt beheerst door het UNCITRAL Arbitragereglement 1976 (hierna: Het UNCITRAL-reglement). De plaats van arbitrage is Den Haag .
2.2.
De arbitrageprocedure houdt verband met de uitgifte van een vergunning aan de vennootschap Loop Telecom Private Limited (hierna: Loop Telecom ) voor mobiele telecommunicatie voor 2G-spectrum in India , en de latere intrekking van die vergunning. KHML houdt 26% van de aandelen in Loop Telecom .
2.3.
India heeft in de arbitrageprocedure professor Brigitte Stern (hierna: Stern ) als lid van het scheidsgerecht benoemd. KHML heeft de heer Francis Xavier (hierna: Xavier ) als zodanig benoemd. Stern en Xavier hebben vervolgens samen professor Campbell McLachlan QC (hierna: McLachlan ) benoemd als derde lid van het scheidsgerecht.
2.4.
India heeft zich op vier gronden verweerd tegen de bevoegdheid van het scheidsgerecht. Het scheidsgerecht heeft de verweren van India tegen haar bevoegdheid bij ‘Decision on Jurisdiction’ van 9 december 2021 afgewezen. Deze beslissing wordt hierna ‘het arbitrale bevoegdheidsvonnis’ genoemd. Het scheidsgerecht heeft twee van de verweren van India tegen de bevoegdheid unaniem afgewezen. De andere twee verweren van India tegen de bevoegdheid zijn afgewezen bij meerderheid, bestaande uit de arbiters Xavier en McLachlan .
2.5.
India heeft op 1 februari 2022 een wrakingsverzoek (in het Engels aangeduid als ‘ Challenge ’) tegen Xavier ingediend bij de president van het Internationaal Gerechtshof.
2.6.
Op 15 april 2022 heeft de president van het Internationaal Gerechtshof geoordeeld dat sprake was van gerechtvaardigde twijfel aan de onpartijdigheid van Xavier in de zin van artikel 10 lid 1 van het UNCITRAL-reglement, en heeft de wraking daarom gehonoreerd. Dit oordeel is als volgt verwoord::
“I conclude that there are justifiable doubts as to Mr. Xavier ’s impartiality. I therefore consider that the Challenge should be upheld.”
De president van het Internationaal Gerechtshof is tot deze beslissing gekomen vanwege het een feit dat Xavier niet had gemeld dat het advocatenkantoor waaraan hij is verbonden, in een andere procedure een processuele wederpartij van India heeft bijgestaan. Op de andere door India opgeworpen omstandigheden voor wraking van Xavier is de president van het Internationaal Gerechtshof niet ingegaan.

3.Het geschil over de ontvankelijkheid van India in haar vordering

3.1.
India vordert dat de rechtbank, bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, het arbitrale bevoegdheidsvonnis vernietigt, met veroordeling van KHML in de proceskosten.
3.2.
India neemt het standpunt in dat zij ontvankelijk is in deze vordering. Zij heeft dat standpunt als volgt toegelicht. Als hoofdregel geldt dat een vernietigingsprocedure tegen een arbitraal vonnis betreffende bevoegdheid in beginsel slechts kan worden ingesteld tegelijk met een vernietigingsprocedure tegen een daaropvolgend (gedeeltelijk) eindvonnis. In deze zaak is echter gerechtvaardigd dat van deze hoofdregel wordt afgeweken. De arbitrale bevoegdheidsbeslissing is de facto slechts door Xavier genomen, aangezien hij bij die beslissing de doorslaggevende stem heeft gehad. Xavier is daarna uit zijn functie van arbiter ontheven vanwege gerechtvaardigde twijfel aan zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Aldus kleeft er aan het arbitrale bevoegdheidsvonnis een inherent en onherstelbaar gebrek dat zo fundamenteel van aard is, en is de goede procesorde in verband daarmee zodanig geschonden, dat in alle redelijkheid niet van India kan worden gevergd dat zij de arbitrageprocedure op basis daarvan voortzet en daarvoor kosten maakt. Dit zou ingaan tegen het beginsel van proceseconomie.
3.3.
KHML betoogt op meerdere gronden dat India niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De arbitrageprocedure waarop deze zaak betrekking heeft, is vóór 1 januari 2015 aanhangig gemaakt. Daarom volgt uit artikel IV lid 2 van de Wet modernisering Arbitragerecht (Stb. 2014/200) dat de artikelen 1020 tot en met 1073 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van toepassing zijn zoals deze luidden tot 1 januari 2015.
4.2.
Op grond van artikel 1064 lid 2 jo 1058 lid 1 sub b Rv (zoals luidend tot 1 januari 2015) behoort de vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis tot de bevoegdheid van de rechtbank van het arrondissement waarbinnen de plaats van arbitrage is gelegen. De plaats van arbitrage is gelegen te Den Haag . De rechtbank is daarom bevoegd om van de vordering van India kennis te nemen.
4.3.
In artikel 1052 lid 4 Rv (zoals luidend tot 1 januari 2015) is neergelegd dat de beslissing waarbij het scheidsgerecht zich bevoegd verklaart, slechts tegelijk met een daaropvolgend geheel of gedeeltelijk eindvonnis met vernietiging kan worden bestreden. Verder is in artikel 1064 lid 4 Rv (zoals luidend tot 1 januari 2015) bepaald dat tegen een arbitraal tussenvonnis de vordering tot vernietiging slechts kan worden ingesteld tezamen met de vordering tot vernietiging van het gehele of gedeeltelijke arbitrale eindvonnis.
4.4.
Aldus houdt het wettelijke systeem in dat géén afzonderlijke en tussentijdse vernietiging kan worden gevorderd van een arbitrale tussenvonnis (zoals een arbitrale vonnis waarin het scheidsgerecht zich bevoegd heeft verklaard). Partijen zijn het daarover ook eens. Zij verschillen echter van mening over de vraag of omstandigheden ertoe kunnen leiden dat dit wettelijke systeem mag worden doorbroken. KHML stelt zich op het standpunt dat dit nimmer mogelijk is. India betoogt dat dit onder bijzondere omstandigheden wel tot de mogelijkheden behoort, en verwijst daartoe naar het vonnis van de rechtbank Breda van 27 februari 2001, ECLI:NL:RBBRE:2001:AE0837.
4.5.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Voor het hiervoor genoemde wettelijke systeem is mede gekozen ter vermijding van de processuele complicaties die kunnen voortvloeien uit de gelijktijdige verdere behandeling van het arbitraal geding bij arbiters na het een door hen gewezen tussenvonnis en van het vernietigingsgeding bij de gewone rechter (vergelijk Hoge Raad 20 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6207, rechtsoverweging 4.2.). De eventuele nadelige gevolgen van dit wettelijke systeem voor een arbitrale procespartij zijn te overzien, omdat na het wijzen van het arbitrale eindvonnis alsnog kan worden opgekomen tegen de daaraan voorafgaande arbitrale tussenvonnissen (vergelijk rechtbank 's-Gravenhage 27 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BJ9723). Als er al ruimte is voor het separaat vorderen van vernietiging van een arbitraal tussenvonnis, dan is dat alleen in zeer uitzonderlijke gevallen. Daarvan is hier geen sprake.
4.6.
In de arbitrageprocedure tussen KHML en India is Xavier uit zijn functie van arbiter ontheven, omdat is geoordeeld dat het niet melden door Xavier van eerdere activiteiten van het advocatenkantoor waaraan hij is verbonden, maken dat sprake is ‘gerechtvaardigde twijfel’ aan zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Dat rechtvaardigde de wraking, maar vormt naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor het doorbreken van het wettelijke systeem. De omstandigheid dat de stem van Xavier voor twee van de bevoegdheidsverweren van India beslissend is geweest, maakt dat niet anders. De rechtbank tekent daarbij nog aan dat ook McLachlan heeft ingestemd met het verwerpen van alle verweren van India tegen de bevoegdheid van het scheidsgerecht.
4.7.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank India niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
4.8.
India zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden tot op heden aan de zijde van KHML begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
€ 1.126,00(2 punt × tarief II à € 563,00 per punt)
totaal € 1.802,00.
4.9.
KHML heeft mede gevorderd om India te veroordelen in de gebruikelijke nakosten. Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, rechtsoverweging 3.5 en HR 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:335, rechtsoverweging 3.2). Deze rechtspraak moet zo worden begrepen dat een veroordeling in de proceskosten een veroordeling in de nakosten omvat. Er bestaat daarom geen aanleiding voor afzonderlijke vermelding van de nakosten in de proceskostenveroordeling.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart India niet-ontvankelijk in haar vordering tegen KHML;
5.2.
veroordeelt India in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van KHML begroot op € 1.802,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.
1769