ECLI:NL:RBDHA:2023:57

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1191
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bodemprocedure inzake aanvraag Nederlands paspoort en verlies van Nederlanderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de aanvraag van eiser, een Turkse burger, om een Nederlands paspoort. Eiser had zijn aanvraag op 10 juni 2021 ingediend bij het Nederlands Consulaat in Turkije, maar de minister van Buitenlandse Zaken heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn Nederlanderschap op 1 april 2013 van rechtswege heeft verloren, omdat hij sinds 8 september 1998 zijn hoofdverblijf in Turkije had en zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit bezat. Dit verlies van Nederlanderschap is in overeenstemming met artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Eiser was zich niet bewust van het verval van zijn Nederlanderschap en stelde dat hij niet adequaat was voorgelicht door de Nederlandse autoriteiten. De rechtbank oordeelde echter dat het de verantwoordelijkheid van de eiser zelf was om zich te laten informeren over de gevolgen van zijn verblijf in het buitenland voor zijn nationaliteit.

De rechtbank heeft ook de evenredigheidstoets uitgevoerd, zoals vereist door het Tjebbes-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank concludeerde dat het verlies van het Nederlanderschap niet in strijd was met het Unierecht en dat eiser geen gebruik maakte van zijn uit het Unieburgerschap voortvloeiende rechten op het moment van het verlies. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake was van een beschermenswaardige uitoefening van het familie- of gezinsleven op het moment van het verlies van zijn Nederlanderschap. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1191

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser], te Turkije, eiser

(gemachtigde: mr. C.A. Madern),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr I.S. IJserinkhuijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een Nederlands paspoort niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 13 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een beeldverbinding op 4 januari 2023. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft op 10 juni 2021 bij het Nederlands Consulaat in Turkije een paspoort aangevraagd. Verweerder heeft geweigerd eiser een Nederlands paspoort te verstrekken, omdat eiser het Nederlanderschap heeft verloren. Eiser is het daar niet mee eens.
Wat vindt verweerder?
2. Eiser is op [geboortedag 1] 1968 in Turkije geboren en kreeg bij zijn geboorte de Turkse nationaliteit. Op 9 juni 1988 werd hij voor het eerst ingeschreven in Nederland. Eiser trad op 22 juni 1988 in Den Haag in het huwelijk met [A]. Uit dit huwelijk is op [geboortedag 2] 1992 in Den Haag een zoon, [B], geboren. Eisers echtgenote is op 2 mei 2014 overleden, waardoor het huwelijk werd ontbonden.
Eiser verkreeg het Nederlanderschap bij Koninklijk Besluit van 16 oktober 1991. Hij had vanaf dat moment zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit.
In het paspoortaanvraagformulier heeft eiser ingevuld dat hij vanaf 8 september 1998 in Turkije woonplaats heeft. Op 18 november 2002 is hij uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (BrP) van de gemeente Den Haag wegens emigratie naar Turkije. Aan eiser is op 19 februari 1997 voor het laatst een Nederlands paspoort verstrekt, geldig tot 19 februari 2002.
Eiser heeft het Nederlanderschap op 1 april 2013 van rechtswege verloren op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), zoals die bepaling vanaf 1 april 2003 luidt, omdat hij vanaf 1 april 2003 gedurende een onafgebroken periode van tien jaar hoofdverblijf heeft gehad in Turkije en zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit had. Overeenkomstig het advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) acht verweerder het verlies van het Nederlanderschap uit oogpunt van uit het Unieburgerschap voortvloeiende rechten, niet onevenredig.
Daarom is afgifte van een Nederlands paspoort terecht geweigerd.
Wat vindt eiser?
3. Eiser stelt dat hij zijn hoofdverblijf niet heeft verplaatst naar Turkije. Nederland heeft aan Turkije verzocht om eiser de in Nederland opgelegde gevangenisstraf in Turkije te laten uitzitten. Daarop is door de Turkse autoriteiten op 4 januari 2019 positief beslist.
Eiser wist niet dat zijn Nederlanderschap na een termijn van tien jaar na 1 april 2003 zou vervallen. Hij is daarover ten onrechte niet voorgelicht.
Verweerder heeft eiser ten onrechte geen consulaire bijstand aangeboden toen hij in Turkije in detentie zat. Dan zou ongetwijfeld de tienjaarstermijn zijn besproken en had deze kunnen worden gestuit.
Verder stelt eiser dat het verlies van het Nederlanderschap voor eiser uit oogpunt van het daarmee gepaard gaande verlies van Unierechten onevenredig is. Op de peildatum 1 april 2013 was eisers echtgenote nog in leven. Eiser wilde na zijn detentie terugkeren naar zijn vrouw en kind in Nederland. Zijn zoon was toen weliswaar 21 jaar oud, maar woonde nog steeds bij zijn moeder, zodat de gezinsband als bedoeld in artikel 8 van het EVRM in stand is gebleven.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Hoofdverblijf
4.1.
Verweerder heeft op goede gronden vastgesteld dat eiser vanaf 8 september 1998 zijn hoofdverblijf in Turkije had. Eiser is op dat moment uit eigen vrije wil naar Turkije vertrokken. Dat zijn Nederlandse paspoort toen nog geldig was en hij toen geen afstand wilde doen van zijn Nederlandse nationaliteit, betekent niet dat hij zijn hoofdverblijf toen niet heeft verplaatst naar Turkije. Dat Nederland heeft verzocht dat eiser zijn in Nederland opgelegde gevangenisstraf in Turkije mocht uitzitten, betekent evenmin dat hij zijn hoofdverblijf niet in Turkije had. Verweerder stelt terecht dat het begrip hoofdverblijf feitelijk moet worden opgevat. Eiser was bovendien al gedetineerd op basis van Turkse strafrechtelijke veroordelingen.
Ook het feit dat eisers gezin, woning en inboedel zich in Nederland bevond betekent niet dat zijn hoofdverblijf in Nederland was. Het gaat erom of eiser zelf bij zijn gezin en in zijn woning verbleef en dat was niet het geval. Verder betekent ook het feit dat eiser zich niet heeft laten uitschrijven bij de gemeente Den Haag bij zijn vertrek naar Turkije, niet dat zijn hoofdverblijf in Nederland is gebleven. Eiser was verplicht zich te laten uitschrijven. De gemeente Den Haag heeft eiser later terecht ambtshalve uitgeschreven.
Nu eiser vanaf 8 september 1998 tot op heden zijn hoofdverblijf in Turkije had, heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiser in beginsel op 1 april 2013 zijn Nederlanderschap van rechtswege heeft verloren.
Onvoldoende voorlichting?
4.2.
Met de stelling dat eiser door de Nederlandse autoriteiten niet is voorgelicht over de mogelijkheid van verval van het Nederlanderschap, doet eiser kennelijk een beroep op het vertrouwensbeginsel.
Op de Nederlandse autoriteiten rust geen verplichting om eiser voor te lichten over wet- en regelgeving over verlies en behoud van het Nederlanderschap. Het is de eigen verantwoordelijkheid van Nederlanders met een dubbele nationaliteit die in het buitenland wonen zich te laten voorlichten over mogelijke gevolgen van hun verblijf in het buitenland voor hun nationaliteit.
4.3.
Eiser heeft in Turkije in 2003 en vanaf 2006 tot 2009 in detentie gezeten. Ook vanaf 2010 tot 22 maart 2021 heeft hij in Turkije in detentie gezeten.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij tijdens zijn detentie in Turkije om consulaire bijstand heeft gevraagd. Verder is geenszins zeker dat de consulaire bijstand, indien eiser die zou hebben gevraagd en gekregen, zich ook zou hebben uitgestrekt of zou hebben moeten uitstrekken tot hulp bij het behoud van het Nederlanderschap.
Wat hier verder ook van zij, verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [1] het Nederlanderschap niet door de werking van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, zoals het vertrouwensbeginsel, kan worden verkregen of kan worden behouden. Reeds daarom slaagt eisers betoog dat hij onvoldoende is voorgelicht en onvoldoende consulaire bijstand heeft gekregen, niet.
Evenredigheidstoets
4.4.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in het Tjebbes-arrest [2] , geoordeeld dat de verliesgrond van rechtswege zoals vastgelegd in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN niet principieel in strijd is met het Unierecht, maar dat het wel mogelijk moet zijn om achteraf de proportionaliteit van het mogelijke verlies te toetsen in het licht van het Europese recht. Het Hof overwoog onder meer dat met name relevant kan zijn het feit dat de betrokkene door het verlies van rechtswege van het Nederlanderschap en van het Unieburgerschap zou worden geconfronteerd met beperkingen in de uitoefening van zijn recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten, wat in voorkomend geval leidt tot bijzondere moeilijkheden om zich naar Nederland of een andere lidstaat te blijven begeven om daar zijn beroepsactiviteiten te verrichten of de noodzakelijke stappen te ondernemen om er dergelijke activiteiten te verrichten.
4.5.
De hoogste bestuursrechter heeft beslist dat het peilmoment waarop dient te worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel het moment van het verlies van het Nederlanderschap is. [3] Ook besliste de hoogste bestuursrechter dat slechts feiten en omstandigheden die verband houden met rechten voortvloeiend uit het Europees burgerschap, relevant zijn voor de evenredigheidstoets.
4.6.
Over de evenredigheidstoets heeft de IND op 10 november 2021, op verzoek van verweerder, advies uitgebracht.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het advies van de IND mocht volgen en op basis van dat advies terecht heeft geoordeeld dat op en rond de peildatum 1 april 2013 eiser geen gebruik maakte van zijn uit het Unieburgerschap voortvloeiende rechten of dat voorzienbaar was dat hij dat zou gaan doen.
In het Tjebbes-arrest is onder 45 overwogen dat “In het kader van die evenredigheidstoetsing met name de bevoegde nationale autoriteiten en in voorkomend geval de nationale rechterlijke instanties zich ervan dienen te vergewissen dat het nationaliteitsverlies verenigbaar is met de door het Handvest gewaarborgde grondrechten, waarvan het Hof de eerbiediging verzekert, en in het bijzonder met het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven zoals dat is neergelegd in artikel 7 van het Handvest, waarbij dit artikel moet worden gelezen in samenhang met de verplichting tot inachtneming van het in artikel 24, lid 2, van het Handvest erkende belang van het kind (arrest van 10 mei 2017, Chavez-Vilchez e.a., C‑133/15, EU:C:2017:354, punt 70).”
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er rond de peildatum sprake was van een beschermenswaardige uitoefening van het familie- of gezinsleven. Eiser is in 1998 zonder zijn (in 2014 overleden) echtgenote in Turkije gaan verblijven. Eiser is ook nadien niet - vòòr en tussen de Turkse detentieperiodes in 2003 en vanaf 2006 - in Nederland bij zijn gezin gaan verblijven. Rond de peildatum was eiser overigens gedetineerd, zodat hij niet kon reizen. Zijn zoon was op dat moment meerderjarig. Eisers kleinzoon was toen nog niet geboren.
Voor het aannemen van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 7 van het Europees Handvest en artikel 8 van het EVRM met meerderjarige kinderen moet sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake was ten tijde van het verlies van het Nederlanderschap.
Conclusie
4.8.
Het beroep is ongegrond
4.9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
12 januari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Beschikkingen van de Hoge Raad van 16 september 1994 (NJ 1995,563) en 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8544 en Prejudiciële Beslissing van 25 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:331
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 12 maart 2019, C-221/17 (ECLI:EU:C:2019:189).
3.Uitspraak van 12 februari 2020 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2020:423 onder 11.2.