ECLI:NL:RBDHA:2023:5521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
NL22.3326
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van middelenvereiste en bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft eiseres, een Iraakse vrouw, beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen op basis van het middelenvereiste, waarbij verweerder stelde dat eiseres en haar echtgenoot, die asielstatus heeft, niet voldeden aan de vereisten. Eiseres voerde aan dat haar echtgenoot, hoewel nog niet formeel vrijgesteld van de sollicitatieplicht, feitelijk al jaren vrijgesteld was van de arbeidsverplichting en dat zijn medische situatie dit bevestigde. De rechtbank heeft het beroep behandeld en het onderzoek heropend om aanvullende vragen te stellen aan verweerder. Na het indienen van medische informatie over de gezondheid van de echtgenoot, die lijdt aan chronische aandoeningen, oordeelde de rechtbank dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom eiseres niet vrijgesteld zou moeten worden van het middelenvereiste. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.3326

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid’ afgewezen.
Bij besluit van 23 februari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder – na het houden van een hoorzitting - het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Vervolgens is het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 21 november 2022 is het onderzoek heropend en heeft de rechtbank aanvullende vragen gesteld aan verweerder.
Bij brief van 12 december 2022 heeft de gemachtigde van verweerder op de aanvullende vragen gereageerd. Eiseres is tot en met 2 januari 2023 de mogelijkheid geboden om nader te reageren op dit standpunt. Eiseres heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Het onderzoek is op 22 februari 2023 zonder nadere zitting gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1962 en heeft de Iraakse nationaliteit. Eiseres wenst verblijf bij haar echtgenoot, [A] (referent), die vanaf 2002 een asielstatus in Nederland heeft gehad. Bij Koninklijk Besluit van 23 december 2021 is aan referent de Nederlandse nationaliteit verleend.
Wat vinden eiseres en verweerder in beroep?
2
.Eiseres voert in beroep aan dat verweerder het middelenvereiste ten onrechte aan haar en referent heeft tegengeworpen. Hoewel referent nog niet formeel vrijgesteld is van de sollicitatieplicht, is op basis van de overgelegde stukken aannemelijk dat hij hiervoor in aanmerking komt. Referent is namelijk al meerdere jaren feitelijk vrijgesteld van de arbeidsverplichting voor de Participatiewet (Pw). Daarnaast blijkt uit het overgelegde zorgplan dat referent dagelijks zorg nodig heeft en uit de medische stukken van behandelaren blijkt dat verbetering van de medische situatie van referent niet valt te verwachten. Ten tweede wordt een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en daarbij wordt verwezen naar uitspraken van deze rechtbank [1] , waarin vrijstelling van het middelenvereiste op basis van medische gegevens door de rechtbank is gehonoreerd. Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de situatie van eiseres géén vergelijkbaar geval is. Ten slotte is op de zitting door de gemachtigde aangevoerd dat bij de nieuwe mvv-aanvraag die eiseres heeft ingediend de inburgeringseis mogelijk zal worden tegengeworpen, omdat referent inmiddels Nederlander is geworden.
3. Verweerder heeft op de zitting gemotiveerd gereageerd op de ingediende beroepsgronden en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Bij beslissing van 21 november 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder onder meer gevraagd of het ter zitting ingenomen standpunt dat bij een mogelijke gegrondverklaring van dit beroep en een nieuw te nemen besluit op bezwaar het inburgeringsvereiste zal worden tegengeworpen, juist is. Verweerder heeft bij brief van 12 december 2022 – anders dan ter zitting – het standpunt ingenomen dat de inburgeringseis niet zal worden tegengeworpen in een eventueel nieuw besluit op bezwaar, nu referent ten tijde van de mvv-aanvraag nog niet genaturaliseerd was.
Wat zijn de relevante regels?
4.1
Op grond van artikel 3.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan een vreemdeling vrijgesteld worden van het middelenvereiste, als deze vreemdeling:
- de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
- blijvend en volledig arbeidsongeschikt is;
- een Participatiewet-uitkering krijgt en blijvend niet aan de sollicitatieplicht als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a Pw kan voldoen;
4.2
Om vrijstelling te krijgen van de sollicitatieplicht op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pw dient de vreemdeling op grond van paragraaf B7/2.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) met stukken te onderbouwen dat de vreemdeling sinds vijf jaar volledig is vrijgesteld van de sollicitatieplicht én dat het niet te verwachten is dat de vreemdeling binnen één jaar gedeeltelijk of volledig kan gaan werken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5.1.
Niet in geschil is dat referent sinds 2018 in een hulpverleningsprogramma van de gemeente is betrokken, dat hij sindsdien vrijgesteld is van het verrichten van betaalde arbeid en dat deze vrijstelling steeds wordt verlengd, laatstelijk op 3 mei 2022. Partijen verschillen van mening over de vraag of eiseres op grond hiervan en de overgelegde medische informatie vrijgesteld had moeten worden van het middelenvereiste.
5.2
Vaststaat dat referent niet voldoet aan het formele vereiste van vijf jaar volledige vrijstelling van de sollicitatieplicht, zoals hiervoor weergegeven onder 4.2. Omdat het echter gaat om beleid waarmee bepaald wordt of iemand in aanmerking komt voor vrijstelling van het middelenvereiste, is het in bijzondere omstandigheden mogelijk [2] af te wijken van dit beleid. Dit geldt op grond van de eerdergenoemde jurisprudentie van deze rechtbank met name in gevallen waarin medische informatie voorhanden is die een sterke aanwijzing vormt dat de bestaande arbeidsongeschiktheid al langere tijd bestaat en zal blijven bestaan.
5.3.
In de rapportage van Argonaut van 1 oktober 2020 die is opgemaakt om te beoordelen of referent in aanmerking kwam voor ontheffing van het inburgeringsexamen, is vermeld dat referent lijdt aan meerdere chronische progressieve aandoeningen die zorgen voor ernstige medische klachten. Zo heeft hij veel last van meerdere gewrichten in alle ledematen. Ook heeft hij last van mentale klachten. Dit levert beperkingen op ten aanzien van het persoonlijk functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. Ook zijn er flinke energetische beperkingen. Hierdoor functioneert referent slecht in het dagelijks leven en is hij afhankelijk van hulp. Dit wordt bevestigd door de evaluatie van de zorgbehoefte door Nedap Healthcare van begin 2022, waarin wordt aangegeven dat de gezondheid van referent achteruitgegaan is in vergelijking met de vorige beoordeling. Hij is beperkt in zijn zelfredzaamheid en heeft hulp van anderen nodig om de noodzakelijke dagelijkse activiteiten uit te voeren. Hij heeft een verlamming aan de rechterzijde van zijn lichaam waarvoor hij onder specialistische behandeling staat. In de medische voorgeschiedenis staan onder meer de diagnoses coronair sclerose (sinds 2016), doofheid, depressie en seropositieve reumatoïde artritis (sinds 2016). Tevens is hij in 2020 gedotterd en wordt hij behandeld door een cardioloog.
5.4.
Uit deze medische informatie blijkt dat referent lijdt aan chronische progressieve aandoeningen, die maken dat hij voor zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) van zorg afhankelijk is. Aannemelijk is dat de huidige arbeidsongeschiktheid van referent het gevolg is van deze aandoeningen. Hiermee is tevens aannemelijk dat de arbeidsongeschiktheid al geruime tijd voortduurt en dat – vanwege het progressieve karakter van de aandoeningen en de feitelijk waargenomen achteruitgang van de gezondheidssituatie van referent – ook aannemelijk is dat op dit vlak weinig wezenlijke verbeteringen te verwachten zijn. Verweerder heeft in het licht van deze informatie onvoldoende gemotiveerd dat de situatie van referent geen aanleiding geeft tot vrijstelling van het middelenvereiste, ondanks dat hij (nog) niet aan het formele vereiste voldoet. Het beroep op het motiveringsbeginsel slaagt. Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat een deel van de relevante medische informatie eerst in beroep is overgelegd, leidt dit niet tot een ander oordeel. Hierbij is van belang dat een deel van de onderbouwing al in bezwaar is overgelegd en dat geen rechtsregel zich verzet tegen de nadere onderbouwing in beroep van een in de bezwaarfase al ingenomen stelling.
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit op grond van artikel 7:12 van de Awb vernietigen. De rechtbank ziet geen mogelijkheid het geschil finaal te beslechten. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiseres moeten beslissen. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van zes weken.
7. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2023 voor de beroepsprocedure vastgesteld op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, €837,- per punt, wegingsfactor 1).
8. Eiseres wordt definitief vrijgesteld voor de betaling van het griffierecht. Voor vergoeding van het griffierecht bestaat dan ook geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om – met inachtneming van deze uitspraak - binnen zes weken opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,- (zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 21 december 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:15601, zittingsplaats Haarlem van 1 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:5946 en zittingsplaats Rotterdam van 10 juni 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:5917.
2.Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).