6.5.De rechtbank is van oordeel dat uit de overgelegde medische informatie blijkt dat referent vanwege zijn psychische problematiek niet in staat is om te werken. Gelet op de individuele omstandigheden en de ruimte in het beleid, zoals omschreven onder 6.3., is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat reeds vanwege het feit dat referent niet ten minste vijf jaar is vrijgesteld geweest van alle verplichtingen van artikel 9 van de Pw hij niet kan worden vrijgesteld van het middelenvereiste. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval niet zonder nadere motivering het middelenvereiste van artikel 3.22 van het Vb 2000 aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen. Het beroep van eiseres op het motiveringsbeginsel slaagt dan ook.
7. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu het geconstateerde gebrek niet eenvoudig te herstellen is, ziet de rechtbank geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
8. In het kader van het nieuw te nemen besluit dient verweerder, voor zover daaraan wordt toegekomen, eveneens te reageren op het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van het middelenvereiste zoals gedaan in de brief van 13 november 2015. Ten slotte overweegt de rechtbank dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft aangegeven dat het belang van het minderjarige kind van eiseres niet expliciet is meegewogen in de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder zal dan ook in het nieuwe besluit opnieuw een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM dienen te verrichten. Gelet op deze stand van zaken laat de rechtbank de andere beroepsgronden onbesproken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,--, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.