ECLI:NL:RBDHA:2015:15601

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2015
Publicatiedatum
15 januari 2016
Zaaknummer
AWB 15-14679
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijstelling van het middelenvereiste en de verplichting tot arbeidsinschakeling bij gezinsmigratie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Afghaanse vrouw, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor haarzelf en haar minderjarige kind, maar deze aanvraag werd afgewezen door verweerder. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het bezwaar dat eiseres had ingediend tegen deze afwijzing. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het middelenvereiste, omdat referent niet ten minste vijf jaar was vrijgesteld van arbeidsverplichtingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat referent, de partner van eiseres, lijdt aan psychische klachten en niet in staat is om aan de verplichtingen tot arbeidsinschakeling te voldoen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook rekening gehouden moet worden met de belangen van het minderjarige kind van eiseres. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/14679
V-nr: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 21 december 2015 in de zaak tussen
[eiseres],
geboren op [geboortedag eiseres] 1987, van Afghaanse nationaliteit, eiseres,
mede namens haar minderjarige kind
[eiser], geboren op [geboortedag eiser] 2012,
(gemachtigde mr. R.S. Nandoe),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde mr. S.J.M. Leijtens).

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 9 juli 2015 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 3 augustus 2015 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen.
Op 14 oktober 2015 heeft eiseres een verzoek tot het verlenen van vrijstelling van betaling van griffierecht ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2015. Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden. Ook was ter zitting aanwezig een broer van [persoon 1] (referent). De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het griffierecht
1. Eiseres heeft een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
2.1.
Ter onderbouwing heeft eiseres een verklaring van de Raad voor Rechtsbijstand overgelegd waaruit volgt dat het belastbaar inkomen van referent in het peiljaar 2013 € 12.710,- was. Uit twee uitkeringsspecificaties Participatiewet over de maanden augustus en september 2015 blijkt dat referent € 914,50 bijstand netto per maand ontvangt. Uit dezelfde uitkeringsspecificaties blijkt dat per maand automatisch een bedrag van € 56,91 als aflossing voor een lening bij de Stadsbank wordt ingehouden. Ter zitting is onderbouwd dat referent deze aflossingsverplichting niet kan terugdraaien. Referent ontvangt daardoor aan bijstand een bedrag van € 857,59 per maand. Eiseres en referent hebben voorts een verklaring gedateerd 22 oktober 2015 overgelegd waaruit volgt dat zij niet beschikken over vermogen.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat door de aflossingsverplichting van de Stadsbanklening eiseres en referent beschikken over een inkomen dat onder het normbedrag van € 864,75 per maand ligt zoals vastgesteld in de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (zie onder andere 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282, r.o. 3.5.). Gelet hierop en de overige bovengenoemde stukken is de rechtbank dan ook van oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een zodanige betalingsonmacht dat van haar niet kan worden gevergd het griffierecht voor het beroep te betalen. De rechtbank wijst het verzoek om vrijstelling tot het betalen van het griffierecht toe en komt dan ook toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.
Ten aanzien van het beroep
3.1.
Eiseres heeft op 18 augustus 2014 een procedure Toegang en Verblijf (TEV) gestart door een mvv-aanvraag in te dienen. Eiseres en haar minderjarige kind willen in Nederland verblijven in het kader van ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [persoon 1] ’.
3.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat niet aan alle van toepassing zijnde voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2p, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 wordt voldaan. Referent beschikt namelijk niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan en behoort evenmin tot één van de genoemde uitzonderingsgevallen zoals bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000.
4.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft verweerder onder meer ten grondslag gelegd dat referent niet reeds vijf jaar volledig is ontheven van alle verplichtingen tot arbeidsinschakeling ingevolge artikel 9 van de Wet werk en bijstand (thans: Participatiewet (Pw)). Hierdoor is niet gebleken dat referent volledig arbeidsongeschikt is, dan wel dat hij blijvend niet in staat is om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen. Referent dient derhalve zelfstandig en duurzaam te beschikken over voldoende middelen van bestaan. Aangezien referent nog immer een bijstandsuitkering ontvangt voldoet hij daarmee niet aan het middelenvereiste.
4.2.
Eiseres voert in beroep aan dat hoewel referent niet voldoet aan het middelenvereiste verweerder dit vereiste hem niet onverkort heeft mogen tegenwerpen. De medische situatie van referent maakt het onwaarschijnlijk dat hij binnen een redelijke termijn zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt om in het levensonderhoud van zichzelf, eiseres en hun zoontje te kunnen voorzien. Referent heeft psychische klachten (schizofrenie katatone vorm) en verweerder kan niet in redelijkheid van hem verwachten dat hij binnen een redelijke termijn in staat is aan het middelenvereiste te voldoen, door beschikbaar te zijn voor voorzieningen die gericht zijn op arbeidsinschakeling, inclusief sociale activering. Vanwege zijn psychische problematiek is referent feitelijk reeds sinds 13 september 2009 vrijgesteld van arbeidsinschakeling. Gelet hierop voldoet referent aan de voorwaarden en dient vrijstelling van het middelenvereiste plaats te vinden. In dit verband heeft eiseres, onder verwijzing naar jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, aangevoerd dat verweerder rekening dient te houden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres.
5.1.
De aanvraag tot het verlenen van een mvv wordt getoetst aan de voorwaarden die worden gesteld met het oog op het verlenen van een verblijfsvergunning (regulier) in Nederland.
5.2.
Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder een beperking, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
5.3.
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan, dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5.4.
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 kan de in artikel 14, tweede lid van de Vw 2000 bedoelde beperking verband houden met gezinshereniging of gezinsvorming.
5.5.
Op grond van artikel 3.13, eerste lid, van het Vb 2000 wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking verband houdende met gezinshereniging of gezinsvorming verleend aan het in artikel 3.14 genoemde gezinslid van de in artikel 3.15 bedoelde hoofdpersoon, indien wordt voldaan aan alle in de artikelen 3.16 tot en met 3.22 genoemde voorwaarden.
5.6.
Op grond van artikel 3.22, eerste lid, van het Vb 2000 wordt de vorenbedoelde verblijfsvergunning verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a, van het Vb 2000. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt in afwijking van het eerste lid de verblijfsvergunning, onder andere, eveneens verleend indien de hoofdpersoon naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is.
5.7.
Het beleid met betrekking tot vrijstelling van het middelenvereiste bij gezinsmigratie is onder andere neergelegd in paragraaf B7/2.1.1 van de Vreemdelingcirculaire (Vc) 2000. Volgens deze paragraaf staat – voor zover relevant – vermeld onder Vrijstellingsgronden:
“De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af omdat de referent niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt, onder andere, als de referent is blijvend niet in staat aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.
(…)
Verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Wwb [de rechtbank: thans Pw]
Met toepassing van artikel 3.13, tweede lid, Vb wijst de IND de verblijfsvergunning niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, Vw als de referent blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.
De IND neemt in ieder geval aan dat de [de rechtbank: referent] blijvend niet in staat is om aan de wettelijke verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Wwb [
de rechtbank: thans Pw] te voldoen als de referent voldoet aan de twee volgende voorwaarden:
  • de referent is vijf jaar door het college van Burgemeester en Wethouders op grond van artikel 9, tweede lid, Wwb [
  • gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling van de referent is niet binnen één jaar te voorzien.”
5.8.
In paragraaf B7/5 van de Vc 2000 staat vervolgens dat verweerder als bewijs waaruit moet blijken dat referent blijvend niet in staat is om aan de verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 van de Pw te voldoen beschouwt:
▪ toekenningsbesluiten op grond van de Wwb die betrekking hebben op de vijf jaar voorgaand aan de indiening van de aanvraag;
▪ correspondentie met het College van B&W over ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling, die betrekking heeft op de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag; en
▪ (als aanwezig) bewijsmiddelen waaruit blijkt dat arbeidsinschakeling binnen een redelijke termijn niet te verwachten is.
6. De rechtbank overweegt het volgende.
6.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat referent niet voldoet aan het middelenvereiste. Immers, aan referent is een uitkering op grond van de Participatiewet toegekend.
6.2.
Tussen partijen is evenmin in geschil dat referent vanaf 18 september 2009 tot en met 8 november 2013 volledig is ontheven van alle verplichtingen bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Pw. Vanaf 8 november 2013 is referent ontheven van een aantal verplichtingen tot arbeidsinschakeling, maar niet van alle verplichtingen zoals het beschikbaar zijn voor voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, inclusief sociale activering.
6.3.
De rechtbank overweegt dat uit de redactie van paragraaf B7/2.1.1 van de Vc 2000, zoals weergegeven onder 5.7., volgt dat verweerder een aanvrager in ieder geval vrijstelt van het middelenvereiste indien sprake is van de twee genoemde voorwaarden, te weten volledige ontheffing van arbeidsverplichting en gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling niet binnen één jaar voorzienbaar. In paragraaf B7/5 van de Vc 2000 staat vervolgens opgenomen met welke bewijsmiddelen het niet in staat zijn om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen kan worden onderbouwd. Uit het bezigen van de bewoordingen ‘in ieder geval’ in combinatie met de opsomming van bewijsmiddelen in paragraaf B7/5 van de Vc 2000 volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het beleid ruimte biedt om ook onder andere omstandigheden aan te nemen dat de referent blijvend niet in staat is om aan de wettelijke verplichting tot arbeidsinschakeling te voldoen. Uit het beleid volgt in ieder geval niet dat sprake is van een limitatieve opsomming van voorwaarden. Dit betekent dat een referent ook op een andere wijze, dan alleen op grond van volledige ontheffing van arbeidsverplichting van vijf jaren of meer, kan aantonen dat hij blijvend niet in staat is om aan zijn verplichting conform artikel 9 van de Pw te voldoen.
6.4.
Eiseres heeft een medisch rapport van 11 augustus 2009, opgemaakt door [naam verzekeringsarts] , verzekeringsarts, overgelegd. Het rapport is op verzoek van de Gemeente Epe opgemaakt in het kader van een medisch psychologisch advies inclusief medische ontheffing inburgeringsexamen. Uit het rapport blijkt dat referent last heeft van psychische problematiek en dat hij hiervoor onder behandeling is, maar dat er geen echte verbetering optreedt. Dit maakt dat referent niet in staat is om op het sociale vlak te functioneren, zowel in werk, sociale activering als scholing. Op dat moment was referent al tien jaar onder behandeling en is er geen duidelijke verbetering opgetreden. De rapporteur verwacht daarom niet dat dit binnen afzienbare tijd zal veranderen. Een aanvraag Structureel Functionele Beperking of een aanvraag in het kader van de Wet sociale werkvoorziening wordt niet zinvol geacht, omdat eiser nu hoe dan ook niet belastbaar is met arbeid en de kans groot is dat hij ook niet meer belastbaar zal zijn. Daarnaast volgt uit een schrijven van de behandelend psychiater en sociaal psychiatrisch verpleegkundige van referent van 18 maart 2013 dat referent in 2008 en in 2012 opgenomen is geweest in verband met psychotische decompensaties. In 2012 is bij referent de diagnose schizofrenie katatone vorm vastgesteld. Uit een schrijven van de behandelend psychiater van 3 maart 2015 volgt voorts dat referent nog onder behandeling is en dat hij in 2014 tweemaal opgenomen is geweest. Uit e-mailcorrespondentie tussen gemachtigde van eiseres en [naam medewerker gemeente Apeldoorn] , klantmanager participatie bij de gemeente Apeldoorn, van 1 oktober 2015 volgt dat aan referent geen daadwerkelijke voorzieningen, inclusief sociale activering gericht op arbeidsinschakeling zijn aangeboden. Er is sprake van een rustplan en een zorghulptraject waarbij van referent verwacht wordt zelf de juiste zorg en hulp te zoeken. Ter zitting is door gemachtigde van eiseres toegelicht dat de medische situatie van referent onveranderd is. Onder verwijzing naar het in beroep overgelegde behandelplan van 21 oktober 2015 heeft de gemachtigde van eiseres voorts aangevoerd dat is gebleken dat referent zoveel last heeft van zijn medicatie dat, anders dan voorheen, thans niet meer wordt toegewerkt naar deelname aan dagactiviteiten bij GGNet.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat uit de overgelegde medische informatie blijkt dat referent vanwege zijn psychische problematiek niet in staat is om te werken. Gelet op de individuele omstandigheden en de ruimte in het beleid, zoals omschreven onder 6.3., is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat reeds vanwege het feit dat referent niet ten minste vijf jaar is vrijgesteld geweest van alle verplichtingen van artikel 9 van de Pw hij niet kan worden vrijgesteld van het middelenvereiste. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval niet zonder nadere motivering het middelenvereiste van artikel 3.22 van het Vb 2000 aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen. Het beroep van eiseres op het motiveringsbeginsel slaagt dan ook.
7. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu het geconstateerde gebrek niet eenvoudig te herstellen is, ziet de rechtbank geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
8. In het kader van het nieuw te nemen besluit dient verweerder, voor zover daaraan wordt toegekomen, eveneens te reageren op het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van het middelenvereiste zoals gedaan in de brief van 13 november 2015. Ten slotte overweegt de rechtbank dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft aangegeven dat het belang van het minderjarige kind van eiseres niet expliciet is meegewogen in de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder zal dan ook in het nieuwe besluit opnieuw een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM dienen te verrichten. Gelet op deze stand van zaken laat de rechtbank de andere beroepsgronden onbesproken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,--, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,-- (zegge: honderdzevenenzestig euro) aan eiseres te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,-- (zegge: negenhonderdtachtig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Singeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.N. de Jager, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: SdJ
Coll.:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.