ECLI:NL:RBDHA:2023:5451

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
AWB 23/3557
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging opvang van asielzoeker in verband met medische noodsituatie en vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een asielzoeker, die zijn opvang door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) beëindigd zag. De verzoeker, geboren in Gambia, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn opvang, die op 31 maart 2023 zou plaatsvinden, en verzocht om continuering van de verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers (Rva). De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker niet behoort tot de categorieën asielzoekers die recht hebben op opvang volgens de Rva. Bovendien heeft de verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een acute medische noodsituatie die opvang noodzakelijk maakte. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verzoeker recht had op medisch noodzakelijke zorg, ook buiten de opvang, en dat de beëindiging van de opvang niet zou leiden tot een acute medische noodsituatie. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de verzoeker niet kon aantonen dat hij recht had op opvang en dat er geen gerechtvaardigd vertrouwen was gewekt door de verweerder dat hij opvang zou blijven ontvangen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 23/3557

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] verzoeker

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde mr. J.E. de Poorte),
en

het bestuur van het COa, verweerder

(gemachtigde: mr. N.J. Atakan).

Procesverloop

Bij brief van 28 maart 2023 heeft verweerder aan verzoeker meegedeeld dat op 31 maart 2023 zijn opvang wordt beëindigd en dat hij op deze datum de COa-locatie moet verlaten.
Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt en verzocht om continuering van de verstrekkingen op grond van de Rva. [2] Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 4 april 2023 (bestreden besluit) het bezwaar van verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om continuering van de opvang afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft op 5 april 2023 per e-mail meegedeeld dat hij voor zijn standpunt verwijst naar het bestreden besluit.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist, is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

Inleiding
1. Verzoeker stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Gambiaanse nationaliteit te hebben.
2. Bij besluit van 2 maart 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw [3] afgewezen. In ditzelfde besluit is overwogen dat verzoeker binnen vier weken het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie dient te verlaten en dat voor zover hij verstrekkingen geniet, deze op de voorgeschreven wijze zullen worden beëindigd. Bij brief van 28 maart 2023 heeft verweerder aan verzoeker meegedeeld dat de vertrektermijn van verzoeker verstrijkt op 31 maart 2023 en dat op die datum de opvang wordt beëindigd. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft verweerder kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek van verzoeker om de opvang te continueren heeft verweerder afgewezen. Uit het dossier is voorts gebleken dat verzoeker na 31 maart 2023 nog enkele dagen in aanmerking is gekomen voor opvang vanwege ‘vorstcoulance’, maar dat de opvang wordt beëindigd op 6 april 2023.
Beoordelingskader
3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een bodemgeding niet.
4. Op grond van artikel 8:81 van de Awb [4] kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder het verzoek ter zitting te hebben behandeld, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Gelet op het feit dat de opvang op 6 april 2023 wordt beëindigd, maakt de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruik.
Recht op opvang
6. Verzoeker voert aan dat hij recht heeft op opvang op grond van artikel 3, derde lid en onder f, g en h, van de Rva en artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw. Verzoeker heeft namelijk tijdig een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend hangende het bezwaar tegen de afwijzing van de toepassing van artikel 64 van de Vw. Hij mag de behandeling van dit verzoek daarom in Nederland afwachten.
7. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker niet behoort tot een van de in artikel 3, derde lid, van de Rva genoemde categorieën asielzoekers die recht hebben op opvang in een opvangvoorziening. Geen van de in artikel 3, derde lid en onder f, g en h, van de Rva genoemde situaties zijn in het geval van eiser aan de orde. Het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het bezwaar tegen het besluit tot afwijzing van de (ambtshalve) toepassing van artikel 64 van de Vw, heeft tot gevolg dat verzoeker de beslissing op zijn bezwaar in Nederland af mag wachten, zoals blijkt uit het besluit van 2 maart 2023. Dit betekent echter niet dat door het indienen van een dergelijk verzoek ook de rechtsgevolgen van het besluit worden opgeschort, noch brengt dit met zich dat eiser rechtmatig in Nederland verblijft. Het indienen van het verzoek heeft dus niet tot gevolg dat verzoeker recht heeft op verstrekkingen zoals opvang. Dit betoog slaagt daarom niet.
Medische noodsituatie
8. Verzoeker voert verder aan dat sprake is van een zeer bijzondere omstandigheid waarbij zich een acute medische voordoet. Verweerder dient daarom opvang aan verzoeker te verlenen.
9. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [5] kan verweerder niet gehouden worden tot het verlenen van opvang en verstrekkingen in situaties die niet zijn voorzien in de Rva, tenzij zich de bijzondere omstandigheid van een acute medische noodsituatie voordoet. [6] Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat van een zodanige bijzonderheid sprake is. Uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2014 [7] volgt dat voor het beantwoorden van de vraag of zich een zodanige situatie voordoet, verweerder beoordeelt of een vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van onmiddellijke behandeling in deze fase van de stoornis zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Dat die situatie zich voordoet hoeft niet aan het onthouden van opvang of verstrekkingen in de weg te staan, als de desbetreffende vreemdeling aanspraak heeft op een voorziening in de zin van artikel 10, tweede lid, van de Vw, die schade voorkomt.
10. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een acute medische noodsituatie die tot het verlenen van verstrekkingen en opvang noodzaakt. Vastgesteld wordt dat uit de BMA-nota van 17 oktober 2022 blijkt dat verzoeker medische klachten heeft, onder behandeling staat en dat bij het uitblijven van behandelingen, bestaande uit onderhoudsmedicatie en controles, een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht. Niet is echter gebleken dat zich zonder opvang een acute medische noodsituatie zal voordoen. Verzoeker heeft immers ook buiten de opvang aanspraak op medisch noodzakelijke zorg, waaronder de verstrekking van de benodigde medicatie, terwijl in de stukken niet staat dat behandeling voor zijn medische klachten zonder opvang niet mogelijk zal zijn. Ook dit betoog slaagt daarom niet.
Vertrouwensbeginsel
11. Verzoeker voert daarnaast aan dat door de omstandigheid dat verweerder hem steeds opvang heeft geboden het gerechtvaardigd vertrouwen is ontstaan dat aan hem ook hangende het bezwaar tegen de afwijzing van de toepassing van artikel 64 van de Vw opvang zou worden verleend.
12. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in dit betoog. Aan verzoeker is in afwachting van een beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw voorlopig uitstel van vertrek is verleend van 3 augustus 2022 tot 3 februari 2023 en van 3 februari 2023 tot 3 augustus 2023 of zoveel korter totdat een beslissing is genomen. Gedurende deze periodes had verzoeker rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw, om welke reden aan hem opvang is verleend. Met ingang van 2 maart 2023 verblijft verzoeker niet langer rechtmatig in Nederland, nu de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op die datum afwijzend heeft beslist op de beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw. Na afloop van de vertrektermijn op 31 maart 2023 was verweerder daarom niet gehouden om opvang en verstrekkingen aan verzoeker te verlenen. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat geen sprake is van een situatie waarbij het gerechtvaardigd vertrouwen door verweerder is gewekt dat aan hem gedurende de behandeling van zijn bezwaarschrift tegen de afwijzing van de toepassing van artikel 64 van de Vw opvang zou worden verleend.
Voornemen tot beëindiging
13. Verzoeker voert tot slot aan dat verweerder hem op de hoogte had moeten stellen van het voornemen tot beëindiging van de opvang en hem een redelijke termijn had moeten geven om te reageren op dit voornemen.
14. Verzoeker heeft zijn stelling dat verweerder voorafgaand aan de beëindiging van de opvang gehouden was een daartoe strekkend voornemen uit te brengen niet onderbouwd. Een dergelijke verplichting volgt ook niet uit de wet. Dit betoog slaagt daarom evenmin.
Conclusie
15. Het verzoek wordt afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. Het dictum is telefonisch meegedeeld op 5 april 2023 om 16:22 uur aan de gemachtigde van verzoeker en om 16:24 uur aan verweerder.
De griffier is verhinderd om De rechter is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen. deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
2.Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zie onder meer uitspraken van de Afdeling van 22 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2099, en 22 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1015.