ECLI:NL:RBDHA:2023:5439

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
NL23.7264
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht naar Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Palestijnse eiser. De eiser had op 16 augustus 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid weigerde deze in behandeling te nemen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 29 maart 2023 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat de eiser op 29 juli 2022 illegaal Italië was binnengekomen. De eiser voerde aan dat er ernstige tekortkomingen zijn in de opvang voor asielzoekers in Italië, en verwees naar een circular letter van de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet had aangetoond dat er in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon worden uitgegaan. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om af te zien van de overdracht aan Italië, en dat de asielaanvraag van de eiser ongegrond was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en de eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7264

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Saaid. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 2003 en is van Palestijnse afkomst. Op 16 augustus 2022 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder die aanvraag niet in behandeling genomen. [1] Uit onderzoek uit Eurodac is gebleken dat eiser op 29 juli 2022 Italië illegaal is ingereisd. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening [2] is de lidstaat waar de vreemdeling op illegale wijze de grens heeft overschreden vanuit een derde land, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Verweerder heeft Italië daarom op 5 oktober 2022 verzocht om eiser over te nemen. Italië heeft niet binnen de daarvoor geldende termijn van twee maanden op dit verzoek gereageerd. Daarmee staat de verantwoordelijkheid van Italië voor de inhoudelijke behandeling van eisers asielaanvraag met ingang van 6 december 2022 vast.
3. Eiser voert daartegen aan dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat er ernstige tekortkomingen zijn in de opvang voor asielzoekers in Italië. Eiser verwijst daarbij naar de circular letter van de Dublin-Unit Italië van 5 december 2022, waarin de Italiaanse autoriteiten verzoeken om tijdelijke opschorting van gereguleerde overdrachten. De Dienst Terugkeer & Vertrek boekt nog altijd vluchten naar Italië, maar de huidige stand van zaken is dat zij vervolgens deze vluchten weer moet annuleren omdat tot op heden Italië niet meewerkt aan de overdracht. Al ruim vier maanden vinden er geen overdrachten meer plaats naar Italië. Er kan daarom niet langer gesproken worden van een tijdelijk overdrachtsbeletsel. In dit verband verwijst eiser ook naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 15 maart 2023 [3] en de uitspraak van de Duitse rechter van 29 maart 2023. [4] Verweerder had de asielaanvraag aan zich moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Vaststaat dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is ook recentelijk nog door de Afdeling bevestigd. [5] Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [6]
5. Eiser is hierin niet geslaagd. Verweerder heeft terecht overwogen dat er geen aanleiding is om af te zien van overdracht aan Italië. Uit de circular letter volgt dat Italië de lidstaten heeft verzocht om een tijdelijke opschorting van overdrachten op grond van de Dublinverordening in verband met een onverhoopt ontstaan probleem met de opvangfaciliteiten. Echter, daaruit volgt enkel dat zich een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel voordoet en niet dat sprake is van structurele en fundamentele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door bovenbedoelde Afdelingsuitspraak van 19 december 2022, die dateert van ná de circular letter. De Afdeling heeft blijkens die uitspraak in elk geval geen aanleiding gezien om vanwege de circular letter af te wijken van haar eerdere oordeel over Italië. Voorts wijst de rechtbank ter vergelijking op de uitspraken van de Afdeling van 8 april 2020 [7] en 30 oktober 2020 [8] betreffende een circular letter met betrekking tot het coronavirus, wat eveneens een tijdelijk overdrachtsbeletsel betrof. Daarnaast heeft de Afdeling in haar uitspraak van 31 mei 2022 [9] betreffende de opschorting van overdrachten door de Roemeense autoriteiten geoordeeld dat vanwege de bindende overdrachtstermijnen in artikel 29, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening gewaarborgd is dat onzekerheid over overdracht van een vreemdeling van beperkte duur is. Het enkele feit dat er al enige tijd geen overdrachten naar Italië plaatsvinden en dat onbekend is hoelang de opschorting nog zal duren maakt dus niet dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Bovendien staat het tijdelijk beletsel er niet aan in de weg dat eiser alsnog kan worden overgedragen indien de opschorting voor het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn wordt opgeheven. Wanneer daarentegen eiser niet binnen de uiterste overdrachtstermijn kan worden overgedragen, zal hij vervolgens worden opgenomen in de nationale procedure. Het beroep op de door eiser aangehaalde uitspraken kan daarom niet slagen.
6. Ook de stelling dat verweerder de behandeling van de asielaanvraag van eiser aan zich had moeten trekken, omdat overdracht naar Italië zou leiden tot onevenredige hardheid, kan geen doel treffen. Eiser verwijst immers naar feiten en omstandigheden die aan de orde zijn gesteld in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft daarin in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. (EU) 604/2013.
4.The Administrative Court of Dusseldorf, 8 K 37Q1/22.A.
5.In de uitspraken van 10 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:49, 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2497 en 19 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3801.
6.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).