Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 21 januari 2022, met de producties 1 tot en met 21;
- de conclusie van antwoord tevens houdende vordering in reconventie, met de producties 1 tot en met 4;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het tussenvonnis van 23 november 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
- de akte overlegging productie van de zijde van [eiser] , met de productie 22;
- de akte overlegging producties van de zijde van de Provincie, met de producties 5 tot en met 9.
2.De feiten
Berm inzaaien met standaard bermmengsel Highway 3 (B3)’. Dit is een traaggroeiende grassoort speciaal voor extensief beheer.
Brandstofverkooppunt in Rijnsaterwoude’heeft [eiser] aan de Gemeente geschreven dat hij een principeverzoek wil indienen voor de realisatie van een tankstation op de nog bij hem in eigendom zijnde gronden aan de Vriezenweg.
3.Het geschil
in conventie
de kosten van het proces”, waarmee volgens [eiser] wordt gedoeld op alle procedures in de zin van de Ow, zo ook die uit hoofde van artikel 61 Ow. Artikel 61 Ow is in het leven geroepen om de onteigende te beschermen tegen onnodige dan wel ontijdige onteigening.
4.De beoordeling
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat binnen voornoemde termijn de verbreding van de N207 en de parallelweg op het onteigende zijn gerealiseerd. Daarmee staat vast dat op het onteigende tijdig is aangevangen met het (mede het onteigende omvattende) werk(plan) waartoe is onteigend. Voor zover het beroep van [eiser] op de ontijdige onteigening van de druppel – als onderdeel van het onteigende – niet hier al op afstuit, gaat de rechtbank na of op de druppel afzonderlijk tijdig materiële werkzaamheden zijn verricht ter verwezenlijking van de groenbestemming waarvoor is onteigend. Volgens de Provincie vergde de realisatie van de groenbestemming het inzaaien van graszaad. Dit heeft [eiser] niet weersproken en wordt verder onderschreven door de overzichtstekening behorende bij de inschrijvingsleidraad (productie 9 van de Provincie) in combinatie met de hiervoor onder randnummer 2.8 genoemde bestektekening van Combinatie Mourik – Vobi die het werk op 15 mei 2018, dus binnen de drie jaar, heeft opgeleverd. De rechtbank volgt de Provincie in haar stellingname dat ook de enkelbestemming “Groen” op de druppel toen al was gerealiseerd. Daarvoor zijn doorslaggevend de door de Provincie getoonde digitale foto en de als productie 4 overgelegde foto. De foto’s geven de situatie ter plaatse van de druppel weer in respectievelijk de maanden juni 2018 en juni 2019. Op de digitale foto is ter plaatse van de druppel in gelijke lijnen bewerkte grond zichtbaar. De Provincie heeft toegelicht dat dit het resultaat is van het machinaal inzaaien op de druppel. [eiser] heeft deze toelichting niet voldoende weersproken. Vervolgens is op de foto van juni 2019 zichtbaar dat – voor zover goed opgekomen – de druppel is bedekt met gras. Naar het oordeel van de rechtbank is met deze foto’s, in onderlinge samenhang bezien, genoegzaam aangetoond dat de enkelbestemming “Groen” al medio 2018, dus binnen het relevante tijdsbestek, is gerealiseerd. Hierop stuit af het betoog van [eiser] dat er geen dan wel niet tijdig materiële werkzaamheden zijn verricht gericht op de totstandkoming van die bestemming en daarmee zijn beroep op de ontijdige onteigening van de druppel.
– met de Provincie – aangenomen dat de foto van [eiser] uit 2018 de situatie van vóór juni 2018 weergeeft. De juistheid van deze aanname is niet (voldoende) door [eiser] weersproken. Dit betekent dat hetgeen overwogen onder randnummer 4.4.1.ook voor deze foto geldt.
Op de foto van [eiser] uit 2019 is opkomend gras zichtbaar, hetgeen het standpunt van de Provincie juist ondersteunt.
niet vrij over het onteigende zou kunnen beschikken.
isgebracht. Daar komt bij dat de ter onderbouwing van dit betoog door [eiser] genoemde realisatie van een tankstation aan de N207 een niet aan de Provincie tegen te werpen plan van de Gemeente is. Bovendien heeft de Provincie onder verwijzing naar de planverbeelding en de plantoelichting behorende bij het ontwerpbestemmingsplan “Tankstation N207” gedocumenteerd gesteld dat het bewuste tankstation niet (langer) is gepland op de druppel
– waarop nog steeds de enkelbestemming “Groen” rust, zodat realisatie van een tankstation daarop vooralsnog ook niet mogelijk is – maar wel aan de andere zijde van de Vriezenweg (zie randnummer 2.16) op grond van een derde.
4.16. Beoordeeld moet dus worden of het belang van de Provincie bij opheffing van het beslag zwaarder dient te wegen dan het belang van [eiser] bij handhaving daarvan. Daartoe wordt het volgende opgemerkt.
Proceskostenveroordeling
‘de kosten van het proces’in die bepaling, is de reikwijdte van artikel 50 Ow beperkt tot de onteigeningsprocedure. De reconventionele vordering tot opheffing van het beslag betreft echter een normale (niet in de onteigeningsprocedure in te stellen) civiele vordering. Dit geldt – voor zover al relevant en anders dan [eiser] voorstaat (zie randnummer 3.2.4) – ook voor de naar stelling van [eiser] daarmee samenhangende vordering I. in conventie ex artikel 61 Ow ter (verhaals)zekerheidsstelling waarvan het beslag is gelegd. Zoals de Provincie terecht heeft betoogd, blijft artikel 50 Ow daarmee buiten toepassing en kan [eiser] geen aanspraak maken op een volledige vergoeding van de kosten voor rechtskundige en deskundige bijstand. De proceskosten zullen daarom ingevolge de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering neergelegde hoofdregel worden berekend aan de hand van het toepasselijke liquidatietarief. Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank daarbij een factor 0,5 toepassen. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden aldus begroot op (2 punten x tarief II à € 598 x factor 0,5 =) € 598. De over de proceskosten gevorderde rente zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.
5.De beslissing
5 april 2023.