Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam] , eiser,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Poland: Cruelty Not Compassion, at Europe’s Other Borders”, van 11 april 2022. Om deze reden heeft eiser primair verzocht om aanhouding van het beroep en toewijzing van zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser doet hierbij een beroep op de op 15 juni 2022 door deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, gestelde prejudiciële vragen [1] en de brief van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 januari 2023, waarin is bericht dat twee zaken met betrekking tot Dublin Polen zijn aangehouden in verband met voornoemde prejudiciële vragen. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij bij terugkeer gedetineerd zal worden en dat de detentieomstandigheden in Polen op zichzelf een schending vormen van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). In dit verband beroept eiser zich op de uitspraak van 14 december 2022 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem [2] , en de uitspraak van 15 december 2021 van de Afdeling. [3] Ook wijst eiser in het bijzonder op blz. 6 en 8 van het rapport van Amnesty en blz. 91 en 107 van het AIDA-rapport. Verweerder kan volgens eiser niet volstaan met het standpunt dat eiser zich over de detentieomstandigheden kan beklagen bij de Poolse autoriteiten. Ter zitting heeft eiser daartoe gesteld dat de onafhankelijkheid van de rechtelijke macht in Polen wordt ondermijnd. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat hij medische klachten heeft en dat hij in Polen geen adequate medische zorg zal krijgen. Ter onderbouwing heeft eiser zijn medisch dossier, twee brieven van de uroloog en een brief van een ziekenhuis in Irak overgelegd. Volgens eiser heeft verweerder niet alles betrokken en in onderlinge samenhang beoordeeld. Subsidiair verzoekt eiser daarom het besluit wegens een motiveringsgebrek te vernietigen.
Wit-Rusland en de detentieomstandigheden in bepaalde overvolle detentiecentra. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit niet dat in Polen sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat eiser als Dublinterugkeerder een reëel risico zal lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest dan wel artikel 3 van het EVRM. In dit verband neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser heeft verklaard dat hij na vrijlating in de reguliere opvang is geplaatst, is gehoord over zijn asielmotieven en toegang heeft gehad tot rechtsbijstand en medische zorg. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser niet heeft verklaard dat hij in Polen onderhevig is geweest aan een pushback, maar dat hij – na illegale inreis – is aangehouden en gedetineerd is in andere dan in het Amnesty rapport genoemde overvolle detentiecentra, totdat hij zijn vingerafdrukken heeft afgegeven. Verweerder heeft voorts niet ten onrechte gesteld dat eiser ook als Dublinterugkeerder niet onderhevig zal zijn aan een pushback en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Polen opnieuw gedetineerd zal worden. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt dit niet uit het AIDA rapport, noch uit het rapport van Amnesty. Ook niet uit de passages waar eiser in het bijzonder op heeft gewezen. Het enkele feit dat de mogelijkheid bestaat dat een vreemdeling gedetineerd wordt, maakt op zichzelf nog niet dat Polen handelt in strijd met de verdragen of Europese richtlijnen. De Opvangrichtlijn, de Terugkeerrichtlijn en de Dublinverordening bieden mogelijkheden om vreemdelingen onder voorwaarden voor een gelimiteerde periode in bewaring te stellen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Polen in detentie zal komen en, als dit toch gebeurt, dat dit in strijd zal zijn met de genoemde richtlijnen, noch dat hij vanwege de detentieomstandigheden een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest dan wel artikel 3 van het EVRM. De enkele verwijzing naar de uitspraak van 14 december 2022 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem is daarvoor niet voldoende. Immers, in die zaak heeft verweerder de informatie waar de vreemdeling naar heeft verwezen niet weersproken en desgevraagd op zitting erkend dat de kans groot is dat die vreemdeling in Polen gedetineerd zou worden. Daarvan is in de onderhavige zaak niet gebleken. Tot slot overweegt de rechtbank dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij in Polen geen adequate medische zorg zal krijgen. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, op grond van het interstatelijke vertrouwensbeginsel, ervan wordt uitgegaan dat in Polen vergelijkbare medische voorzieningen beschikbaar zijn en dat deze voor eiser toegankelijk zijn. Dit klemt temeer nu uit eisers verklaringen volgt dat hij in Polen eerder toegang heeft gehad tot medische zorg.