ECLI:NL:RBDHA:2023:5186
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit hebbende man, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 25 november 2022, weigerde de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van zijn aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser had eerder asielaanvragen ingediend in Italië en Frankrijk, die beide waren afgewezen. Hij vreesde dat hij bij terugkeer naar Frankrijk zou worden overgedragen aan Nigeria, en dat zijn rechten in de asielprocedure niet gewaarborgd zouden zijn.
De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, maar de eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico liep op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeerde dat de Franse autoriteiten, door het claimakkoord, hadden gegarandeerd dat de asielaanvraag van de eiser in behandeling zou worden genomen volgens de internationale verplichtingen. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser over het interstatelijk vertrouwensbeginsel en oordeelde dat er geen reden was om de asielaanvraag aan zich te trekken. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in asielprocedures, evenals de noodzaak voor eisers om hun claims adequaat te onderbouwen.