ECLI:NL:RBDHA:2023:5186

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
NL22.24168
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit hebbende man, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 25 november 2022, weigerde de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van zijn aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser had eerder asielaanvragen ingediend in Italië en Frankrijk, die beide waren afgewezen. Hij vreesde dat hij bij terugkeer naar Frankrijk zou worden overgedragen aan Nigeria, en dat zijn rechten in de asielprocedure niet gewaarborgd zouden zijn.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, maar de eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico liep op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeerde dat de Franse autoriteiten, door het claimakkoord, hadden gegarandeerd dat de asielaanvraag van de eiser in behandeling zou worden genomen volgens de internationale verplichtingen. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser over het interstatelijk vertrouwensbeginsel en oordeelde dat er geen reden was om de asielaanvraag aan zich te trekken. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in asielprocedures, evenals de noodzaak voor eisers om hun claims adequaat te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24168

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Sidler).

Procesverloop

In het besluit van 25 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 3 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond van het geschil
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
1.1
Uit het Eurodac-systeem is gebleken dat eiser op 8 oktober 2015 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Italië. Eiser heeft verklaard dat dit verzoek is afgewezen en dat hij Italië moest verlaten. Eiser heeft vervolgens op 12 juli 2019 een asielverzoek in Frankrijk ingediend. Eiser heeft verklaard dat ook dit verzoek is afgewezen en dat hem werd verteld dat hij Frankrijk moest verlaten. Eiser heeft verklaard dat hij na deze afwijzing op straat is beland, geen advocaat kreeg toegewezen en geen mogelijkheid had in beroep te gaan tegen de afwijzing.
1.2
Eiser heeft op 11 juni 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Hij stelt dat hij niet terug wil naar Frankrijk omdat zijn asielaanvraag daar is afgewezen en hij vreest te worden overgedragen aan Nigeria.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 18 juli 2022 de Franse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen. De Franse autoriteiten hebben dit verzoek op 31 juli 2022 aanvaard en daarmee staat de verantwoordelijkheid van Frankijk vast.
Beoordeling van het beroep
3. Eiser heeft aangevoerd dat eiser zijn aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Hij voert daartoe aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat er ten aanzien van Frankrijk kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser vreest dat Frankrijk hem zal terugsturen naar zijn land van herkomst omdat zijn eerdere asielaanvraag daar is afgewezen en hij niet het vertrouwen heeft dat de Franse autoriteiten zijn problemen in de asielprocedure zullen meewegen. Eiser verwijst hierbij naar het AIDA-rapport van 8 april 2022 [2] waaruit blijkt dat Dublinterugkeerders slechts een herhaalde asielaanvraag kunnen doen als zij nieuw bewijs hebben. Dit heeft hij niet. Hij vreest voor indirect refoulement. Eiser stelt ook dat de opvangvoorzieningen in Frankrijk niet adequaat zijn. Hij heeft lang gewacht om opvang te verkrijgen en is later ook op straat beland. Eiser stelt dat hij niet kan klagen bij de Franse autoriteiten omdat hij geen recht heeft op kosteloze rechtsbijstand. Ook tijdens zijn asielprocedure kreeg hij niet de kans zijn afwijzing aan de rechter voor te leggen. Omdat er geen automatisch recht op gefinancierde rechtsbijstand is, is er geen sprake van 'fair trial' en een 'effective remedy'; verweerder heeft dit miskend. Eiser stelt dat hij al met al onevenredig hard wordt getroffen door het bestreden besluit. Bovendien had verweerder zijn aanvraag ook om proceseconomische redenen naar zich toe kunnen trekken.
3.1
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het EU Handvest [4] strijdige behandeling. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het door hem genoemde AIDA-rapport een wezenlijk ander beeld geeft van de situatie betreffende asielopvang en -procedures in Frankrijk dan die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft betrokken in haar uitspraken van 21 april 2021 [5] , 16 juni 2021 [6] en 9 maart 2022. [7] In deze uitspraken is geoordeeld dat verweerder voor Frankrijk kon uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de Franse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser in behandeling wordt genomen overeenkomstig de internationale verplichtingen en relevante Europese richtlijnen. Dat eisers asielaanvraag eerder is afgewezen, maakt dit niet anders.
3.2
Voor zover eiser stelt dat hij niet terug kan omdat Frankrijk een herhaalde asielaanvraag alleen in behandeling neemt als een vreemdeling nieuw bewijs heeft en hij dat niet heeft, overweegt de rechtbank dat eiser niet heeft gesteld dat dit in strijd is met Europees recht. De rechtbank ziet hierin dan ook geen rechtvaardiging voor eisers vrees voor (indirect) refoulement.
3.3
Bij voorkomende problemen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen ligt het op de weg van eiser om daarover te klagen bij de (hogere) Franse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij dit alleen wegens het ontbreken van kosteloze rechtsbijstand daarbij niet zou kunnen. Daarbij komt dat uit artikel 20 en verder van de Procedurerichtlijn [8] volgt dat kosteloze rechtsbijstand niet onbeperkt is en dat daaraan voorwaarden mogen worden gesteld. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in Frankrijk op dit punt sprake is van een systeemfout en heeft ook niet gesteld dat het voor hem persoonlijk onmogelijk zou zijn om in Frankrijk rechtsbijstand te verkrijgen bij zijn asielprocedure.
3.4
Eiser heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat verweerder voor Frankrijk niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan en dat verweerder om die reden de asielaanvraag aan zich had moeten trekken. Ook in eisers andere gronden heeft verweerder geen reden hoeven zien om eisers aanvraag in behandeling te nemen. Eiser heeft enkel gesteld, maar niet onderbouwd, dat hij onevenredig hard wordt getroffen door het bestreden besluit. Voor wat betreft eisers stelling dat verweerder zijn asielaanvraag om proceseconomische redenen aan zich had moeten trekken, volgt de rechtbank het standpunt van verweerder ter zitting dat juist de overdracht van een asielaanvraag met toepassing van de Dublinverordening de proceseconomie dient.
3.5
Uit het voorgaande volgt dat wat eiser in beroep aanvoert niet slaagt.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Lopar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Asylum Information Database, Country Report: France (2021 update).
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.Richtlijn 2013/32/EU.