Beoordeling door de rechtbank
1. De rechtbank beoordeelt in deze zaak het beroep van [eiseres] aan de hand van de argumenten die zij heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is, voor zover tegen de besluiten direct beroep openstond. De rechtbank verklaart het beroep voor het overige ongegrond. De reden is dat [eiseres] geen belanghebbende is. De rechtbank zal dat hierna uitleggen, maar gaat eerst nog in op een aantal procedurele punten.
3. [eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen de verlening van een verblijfsvergunning asiel aan twee asielzoekers. Zij heeft ter identificatie van de besluiten verwezen naar een uitspraak van de Afdelingvan 6 oktober 2020die volgens haar betrekking heeft op deze asielzoekers. De staatssecretaris heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat [eiseres] volgens hem geen belanghebbende is.
4. De rechtbank stelt vast dat het bezwaar is gericht tegen het verlenen van asielvergunningen. De staatssecretaris heeft bevestigd dat in de zaken waar het [eiseres] om gaat, asielvergunningen zijn verleend. Dat betekent dat direct beroep had moeten worden ingesteld. De staatssecretaris had het bezwaarschrift daarom in zoverre als beroepsschrift moeten doorsturen aan de rechtbank. Voor deze zaak betekent dit het volgende. De rechtbank zal het bezwaarschrift op dit punt aanmerken als beroepschrift. De beslissing op bezwaar zal de rechtbank daarom op dit punt aanmerken als een verweerschrift en het beroepschrift als een nadere onderbouwing van het standpunt van [eiseres] .
5. Daarnaast staat tegen het oordeel van de staatssecretaris in zijn brief van 30 april 2021 over verzoek 2 uit de brief van 11 april 2021 ook direct beroep open, zodat daarvoor hetzelfde geldt.
Is [eiseres] belanghebbende?
6. In het beroep over de verzoeken uit de brief van 11 april 2021 en het beroep tegen de asielvergunningen staat centraal of [eiseres] belanghebbende is. Alleen dan komt de rechtbank namelijk aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep toe.
7. [eiseres] betoogt dat zij een rechtstreeks belang heeft. Etnische, raciale, nationale en godsdienstige groepen zijn namelijk volgens [eiseres] onder het Genocideverdragbeschermd tegen (gedeeltelijke) vernietiging. Deze (gedeeltelijke) vernietiging kan een (bewust) gevolg zijn van gevoerd beleid ten aanzien van verblijfsrechten. Dit beleid is in strijd met het Genocideverdrag.
8. Voor de vraag of [eiseres] belanghebbende is, is bepalend of zij krachtens haar statutaire doelstelling en blijkens haar feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij de asielbesluiten en de in de brief van 11 april 2021 genoemde verzoeken betrokken algemeen belang in het bijzonder behartigt.Het moet gaan om een voldoende specifiek algemeen belang, gelet op het gestelde vereiste dat de rechtspersoon die belangen ‘in het bijzonder’ behartigt.
9. Het doel van [eiseres] staat vermeld in de oprichtingsakte. De rechtbank verwijst voor het doel naar de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
10. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de doelstellingen zeer ruim en algemeen omschreven. De doelstelling is territoriaal of geografisch niet begrensd en niet blijkt waar het doel zich specifiek op richt. Dat betekent dat er hogere eisen worden gesteld aan de aard en de omvang van de feitelijke werkzaamheden. Daarbij moet de rechtbank kijken naar de werkzaamheden die zijn verricht ten tijde van het bestreden besluit, dus op 20 mei 2021.
11. [eiseres] heeft ter zitting toegelicht dat haar feitelijke werkzaamheden in deze periode bestaan uit lobbywerkzaamheden. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet onderbouwd dat [eiseres] met deze activiteiten een doel nastreeft dat haar tot belanghebbende maakt bij de besluiten die de staatssecretaris heeft genomen over de verleende asielvergunningen en de in de brief van 11 april 2021 genoemde verzoeken.
12. [eiseres] heeft ter zitting aangevoerd dat zij niettemin als belanghebbende dient te worden aangemerkt. Zij vindt dat artikel 1 van het Genocideverdrag er aan in de weg staat dat wordt getoetst aan het nationale belanghebbende begrip. De Afdeling geeft volgens [eiseres] in de uitspraak van 22 juni 2022een te beperkte uitleg aan deze bepaling. [eiseres] doet in dat verband ook een beroep op de artikelen 31 en 32 van het Verdrag van Wenen, op rechtspraak van het Internationaal Strafhofen een resolutie.Zij doet in dit verband een beroep op de artikelen 93 en 94 van de Grondwet.
13. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op artikel 1 van het Genocideverdrag van [eiseres] niet kan slagen. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in het arrest van de Hoge Raad van 19 juli 2019.De Hoge Raad heeft in dit arrest artikel 1 van het Genocideverdrag met toepassing van de artikelen 31 en 32 van het Verdrag van Wenen geïnterpreteerd.De conclusie is dat de tekst en de totstandkomingsgeschiedenis van het Genocideverdrag geen grond bieden om aan te nemen dat de verdragsluitende staten hebben beoogd rechtstreekse werking te verlenen aan de in artikel 1 van het Genocideverdrag omschreven inspanningsverplichting. Artikel 1 van het Genocideverdrag bepaalt wel dat de verdragsluitende partijen het op zich nemen om genocide te voorkomen, maar bepaalt niet op welke wijze zij dat zullen doen. De in artikel 1 van het Genocideverdrag omschreven inspanningsverplichting om genocide te voorkomen is algemeen geformuleerd en houdt niet onvoorwaardelijke en voldoende nauwkeurig omschreven verplichtingen in die als objectief recht rechtstreeks kunnen worden toegepast in een geding tussen een burger en de Staat. Ook de Afdeling is van oordeel dat artikel 1 van het Genocideverdrag niet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te worden toegepast.De rechtbank ziet in het betoog van [eiseres] geen aanleiding om van deze rechtspraak af te wijken. Het beroep van [eiseres] op de rechtspraak van het Internationaal Strafhof en een resolutie kan haar niet baten, omdat dit geen ieder verbindende bepalingen zijn.
14. Dat betekent dat het beroep niet-ontvankelijk is voor zover direct beroep openstond en dat het beroep voor het overige ongegrond is.
15. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
16. [eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat de staatssecretaris de besluiten en het dossier van de twee asielzoekers had moeten overleggen. Nu [eiseres] geen belanghebbende is, ziet de rechtbank geen aanleiding om de staatssecretaris op te dragen deze stukken te overleggen. [eiseres] heeft de rechtbank ook verzocht om een deskundige te benoemen. Gezien de uitkomst van deze procedure zal de rechtbank geen deskundige benoemen. De rechtbank realiseert zich verder dat zij de asielzoekers niet als derde-partij in de gelegenheid heeft gesteld om aan het proces deel te nemen. Gelet op de uitkomst van deze zaak, is er geen aanleiding om dat alsnog te doen.