ECLI:NL:RVS:2020:2356

Raad van State

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
201909345/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag van vreemdeling met Syrische en Armeense nationaliteit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank de aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaarde. De staatssecretaris had de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op basis van de stelling dat Armenië een veilig derde land is. De vreemdeling, die de Syrische nationaliteit heeft, betwistte deze beslissing en stelde dat zij geen toegang tot Armenië zou krijgen vanwege haar Syrische nationaliteit. De rechtbank had in eerste instantie geoordeeld dat de staatssecretaris niet voldoende had aangetoond dat de vreemdeling een band met Armenië had.

In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de staatssecretaris zich deugdelijk gemotiveerd heeft op het standpunt gesteld dat de vreemdeling een zodanige band met Armenië heeft dat het voor haar redelijk zou zijn om naar dat land terug te keren. De staatssecretaris heeft onder andere verwezen naar het feit dat de vreemdeling etnisch Armeens is en eerder de Armeense nationaliteit heeft gehad. De Afdeling heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond verklaard, terwijl het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond werd verklaard.

De Afdeling heeft verder geoordeeld dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat Armenië voor de vreemdeling een veilig derde land is, omdat hij niet de juiste informatiebronnen heeft gebruikt. De besluiten van 7 november 2019 en 13 augustus 2020 zijn vernietigd, en de staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

201909345/1/V3.
Datum uitspraak: 6 oktober 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.    de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2.    [de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 december 2019 in zaak nr. NL19.27622 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.W. Eikelboom, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 13 augustus 2020 heeft de staatssecretaris opnieuw op de aanvraag beslist.
Tegen dit besluit heeft de vreemdeling gronden ingediend.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Inleiding
1.    De vreemdeling heeft de Syrische nationaliteit. De eerste asielaanvraag van de vreemdeling is afgewezen, omdat de vreemdeling naast de Syrische nationaliteit ook de Armeense nationaliteit bezat en Armenië een veilig land van herkomst is. Aan deze aanvraag heeft de vreemdeling ten grondslag gelegd dat zij niet langer in het bezit is van de Armeense nationaliteit.
De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard, omdat Armenië voor haar een veilig derde land is.
Hoger beroep van de staatssecretaris
2.    De staatssecretaris klaagt in de tweede grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vreemdeling een band heeft met Armenië. De staatssecretaris betoogt dat hij dit in het besluit wel deugdelijk heeft gemotiveerd.
2.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3379, moet de staatssecretaris, indien hij tegenwerpt dat een land voor een vreemdeling een veilig derde land is, aannemelijk maken dat die vreemdeling een zodanige band heeft met dat land dat het voor die vreemdeling redelijk zou zijn daar naartoe te gaan. Dit kan het geval zijn als een vreemdeling in het verleden in dat land heeft gewoond, maar kan ook worden afgeleid uit andere individuele omstandigheden. Het is in beginsel aan de staatssecretaris om aan de hand van de verklaringen van een vreemdeling en eventuele overgelegde of anderszins verkregen documenten aannemelijk te maken dat die vreemdeling een band heeft het met derde land.
2.2.    De staatssecretaris heeft zich in het besluit en het daarin ingelaste voornemen op het standpunt gesteld dat er voldoende grond is om aan te nemen dat sprake is van een band met Armenië. De staatssecretaris heeft van belang geacht dat de vreemdeling tot voor kort in het bezit was van de Armeense nationaliteit. Daarbij heeft de staatssecretaris terecht betrokken dat er redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling opnieuw tot Armenië zal worden toegelaten. Uit de verklaringen van de vreemdeling blijkt namelijk dat zij de Armeense nationaliteit op eenvoudige wijze heeft verkregen. Dat de vreemdeling niet meer in het bezit is van de Armeense nationaliteit komt alleen doordat zij zelf een aanvraag heeft gedaan om afstand te doen van die nationaliteit; dit is niet gebeurd op initiatief van de Armeense autoriteiten. Verder heeft de staatssecretaris terecht erop gewezen dat de vreemdeling etnisch Armeens en Armeens christen is. Ook heeft de staatssecretaris terecht betrokken dat zij een Armeens dialect spreekt. De staatssecretaris heeft onder deze omstandigheden terecht geen doorslaggevende betekenis toegekend aan de door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden dat zij nooit in Armenië heeft gewoond en daar geen familie heeft. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft de staatssecretaris zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de vreemdeling een zodanige band heeft met Armenië dat het voor haar redelijk zou zijn naar dat land toe te gaan.
De grief slaagt.
Incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
3.    Het incidenteel hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het incidenteel hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
Conclusie van de hoger beroepen
4.    Het hoger beroep van de staatssecretaris is gegrond. Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de staatssecretaris verder heeft aangevoerd te bespreken. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.
Toelating tot het derde land
5.    De vreemdeling heeft in beroep aangevoerd dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat aan haar toegang tot Armenië zal worden verleend. Volgens de vreemdeling zal haar door haar Syrische nationaliteit geen toegang worden verleend.
5.1.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3379, moet de staatssecretaris, indien hij tegenwerpt dat een land voor een vreemdeling een veilig derde land is, aannemelijk maken dat die vreemdeling wordt toegelaten tot dat land en dient hij hiertoe aan de hand van informatie uit algemene bronnen, of op basis van de verklaringen van die vreemdeling, redenen aan te dragen waarom toegang in beginsel mogelijk moet zijn. Verder heeft de Afdeling overwogen dat het vervolgens aan die vreemdeling is om aan te tonen dat de door de staatssecretaris geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot dat land, in zijn geval niet aanwezig zijn.
5.2.    In het besluit, het daarin ingelaste voornemen en het in beroep uitgebrachte verweerschrift heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat er redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling wordt toegelaten tot Armenië. Daarbij heeft de staatssecretaris terecht betrokken dat de vreemdeling de Armeense nationaliteit heeft gehad. Ook heeft hij terecht in aanmerking genomen dat de vreemdeling in 2015 zonder problemen heeft kunnen in- en uitreizen om een paspoort aan te vragen. Verder heeft de staatssecretaris erop gewezen dat de vreemdeling heeft verklaard dat het om een paspoort te verkrijgen voor de Armeense autoriteiten voldoende was dat zij kon aantonen Armeens christen te zijn.
5.3.    De vreemdeling heeft ter staving van haar standpunt dat haar door haar Syrische nationaliteit geen toegang tot Armenië zal worden verleend, verwezen naar de Law on Citizenship of the Republic of Armenia en de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Armenië inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven (PB 2013 L 289/13). De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling hiermee niet heeft aangetoond dat Armenië haar geen toegang zal verlenen. Voor toelating tot Armenië is niet vereist dat de vreemdeling de Armeense nationaliteit herkrijgt. De staatssecretaris heeft terecht aangevoerd dat volgens artikel 3, derde lid van genoemde overeenkomst de Armeense autoriteiten ook personen overnemen die zonder vergunning op het grondgebied van de Europese Unie verblijven en afstand hebben gedaan van de Armeense nationaliteit sinds zij het grondgebied van een lidstaat zijn binnengekomen.
Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling zal worden toegelaten tot Armenië. De vreemdeling heeft niet aangetoond dat zij geen toegang tot Armenië kan krijgen.
De beroepsgrond faalt.
Inhoudelijke beoordeling situatie derde land
6.    De vreemdeling heeft verder aangevoerd dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat Armenië voor haar een veilig derde land is, omdat de staatssecretaris bij zijn beoordeling niet de in artikel 3.37e, eerste lid, van het VV 2000 genoemde informatiebronnen heeft betrokken.
6.1.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3378 moet de staatssecretaris bij het onderzoek naar en de beoordeling van een veilig derde land de in artikel 3.37e, eerste lid, van het VV 2000 genoemde informatiebronnen gebruiken, mits zij beschikbaar zijn. Ook kan hij andere onafhankelijke, betrouwbare en objectieve bronnen gebruiken. Verder heeft de Afdeling overwogen dat om het mogelijk te maken dat een vreemdeling zich kan verweren tegen het standpunt dat een bepaald land voor hem een veilig derde land is, het verrichte onderzoek en de gemaakte beoordeling inzichtelijk moet zijn. De staatssecretaris moet daarom uiterlijk in het besluit uitleggen welke bronnen hij heeft gebruikt en inzichtelijk maken op welke wijze hij de informatie uit die bronnen bij zijn beoordeling heeft betrokken. Als de staatssecretaris een land voor een vreemdeling als veilig derde land beschouwt en dat land ook heeft aangewezen als veilig land van herkomst, kan hij naar de bronnen en de motivering die aan die aanwijzing ten grondslag liggen verwijzen. Hij moet dan nog wel de individuele situatie van de vreemdeling betrekken en moet aanvullend motiveren wat de situatie van derdelanders in het betreffende land is.
6.2.    De staatssecretaris heeft in het in het besluit ingelaste voornemen voor de inhoudelijke beoordeling van de situatie in Armenië verwezen naar de uitspraak van de rechtbank in de eerste asielprocedure (de uitspraak van 27 september 2016 in zaak nr. NL16.2248), waar het ging om Armenië als veilig land van herkomst. In het besluit heeft de staatssecretaris toegelicht bij dit standpunt te blijven.
De staatssecretaris heeft hiermee niet tijdig uitgelegd welke bronnen hij heeft gebruikt en inzichtelijk gemaakt op welke wijze hij de informatie uit die bronnen bij zijn beoordeling heeft betrokken dan wel verwezen naar de bronnen en de motivering die aan de aanwijzing van Armenië als veilig land van herkomst ten grondslag liggen. Dit blijkt namelijk niet uit de door de staatssecretaris genoemde uitspraak.
De beroepsgrond slaagt.
7.    Het beroep is gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. Het besluit van 7 november 2019 wordt vernietigd.
Het beroep van de vreemdeling tegen het nieuw genomen besluit
8.    Het besluit van 13 augustus 2020 wordt in de beoordeling betrokken (artikel 6:19, eerste lid, samen met artikel 6:24 van de Awb). De Afdeling beoordeelt daarom dit beroep.
9.    De staatssecretaris heeft de aanvraag van de vreemdeling opnieuw niet-ontvankelijk verklaard. Aan dit besluit heeft de staatssecretaris geen andere motivering ten grondslag gelegd over de situatie in het derde land (zie punt 6.2). Aan het besluit van 13 augustus 2020 kleeft daarom hetzelfde gebrek als aan het besluit van 7 november 2019.
10.    Het beroep is gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. Het besluit van 13 augustus 2020 wordt vernietigd.
Proceskosten
11.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    verklaart het incidenteel hoger beroep ongegrond
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 december 2019 in zaak nr. NL19.27622;
IV.    verklaart het beroep tegen het besluit van 7 november 2019 gegrond;
V.    vernietigt het besluit van 7 november 2019, V-nummers […] en […].
VI.    verklaart het beroep tegen het besluit van 13 augustus 2020 gegrond;
VII.    vernietigt het besluit van 13 augustus 2020, V-nummers […] en […].
VIII.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.312,50 (zegge: dertienhonderdtwaalf euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Laar
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2020
373-918.