ECLI:NL:RBDHA:2023:4928

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
NL23.1841
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag en de verantwoordelijkheidsverdeling onder de Dublinverordening met betrekking tot Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin werd gesteld dat Italië verantwoordelijk was voor de asielaanvraag. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 februari 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft overwogen dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen omdat Italië, als verantwoordelijke lidstaat, niet tijdig heeft gereageerd op een overnameverzoek. Eiser voerde aan dat de Eurodac-gegevens onrechtmatig waren opgeslagen en dat er ernstige tekortkomingen waren in de opvang van asielzoekers in Italië, wat een risico zou vormen voor zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de gegevens van eiser in overeenstemming met de Eurodacverordening waren opgeslagen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid daarvan.

De rechtbank concludeerde dat de situatie in Italië, hoewel zorgwekkend, niet voldoende was om het interstatelijk vertrouwensbeginsel te weerleggen. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet goed was gemotiveerd en in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank vernietigde het besluit van verweerder en droeg op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiser werden vergoed tot een bedrag van € 1.674,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.1841
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M.G. Crompvoets), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).
Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.1842, op 21 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. Rramdani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een overnameverzoek naar Italië gestuurd. Italië heeft niet op tijd gereageerd op dit verzoek, waardoor er een fictief claimakkoord is ontstaan en daarmee de verantwoordelijkheid van Italië is komen vast te staan.
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
Eurodacgegevens
2. Eiser voert aan dat verweerder is uitgegaan van Eurodac gegevens die onrechtmatig zijn opgeslagen.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. In artikel 14 van de Eurodacverordening staat dat lidstaten verplicht zijn om vreemdelingen die illegaal het grondgebied van de Europese Unie binnen komen moeten registreren. De Italiaanse autoriteiten hebben dit gedaan door de vingerafdrukken van eiser af te nemen. De gegevens van eiser zijn dan ook opgeslagen in overeenstemming met artikel 14 van de Eurodacverordening. Er is geen aanleiding om te oordelen dat deze gegevens onrechtmatig zijn opgeslagen. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. Eiser voert verder aan dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De situatie voor asielzoekers en vluchtelingen in Italië is erbarmelijk te noemen en er moet geconstateerd worden dat er sprake is van ernstige, systematische tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen aldaar, zodat overdracht van eiser aan Italië een reëel risico met zich meebrengt dat hij zal worden behandeld in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming voor de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Eiser verwijst daarbij naar enkele rapporten. Verder verwijst eiser naar de circular letter van 5 december 2022 van de Italiaanse autoriteiten waaruit blijkt dat lidstaten worden gevraagd geen vreemdelingen meer over te dragen aan Italië aangezien er problemen zijn met de opvang. Ook verwijst eiser naar de brief van verweerder van 16 januari 2023 die is gericht aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) over de handelswijze naar aanleiding van bovengenoemde circular letter. Uit deze brief blijkt dat, ondanks het dringende verzoek van de Europese Commissie om de opschorting van overdrachten op te heffen, de Italiaanse autoriteiten nog altijd problemen hebben met de opvang. Gelet op de aangedragen landeninformatie mag van verweerder een nadere motivering verlangd worden waarom nog wel uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel dat niet aan de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat voor de asielaanvraag van eiser in de weg staat. Dit tijdelijk overdrachtsbeletsel staat er niet aan in de weg dat eiser alsnog kan worden overgedragen aan Italië als het beletsel is opgeheven. Verweerder verwijst daarbij naar de uitspraken van de ABRvS van 8 april 20203 en 31 mei 20224.
6. De rechtbank is, mede onder verwijzing naar de uitspraken van 13 januari 20235 en 6 februari 20236 van oordeel dat het bestreden besluit niet goed is gemotiveerd en in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel.

3.ECLI:NL:RVS:2020:1032.

7. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De circular letter van 5 december 2022 van de Italiaanse overheid vermeldt:

Request for temporary suspension of transfers to ltaly
This is to inform you that due to suddenly appeared technical reasons related to unavailability of reception facilities Member States are requested to temporarily suspend transfers to ltaly from tomorrow, with the exception of cases of family-reunification of unaccompanied mirrors.
Further and more detailed information regarding the duration of the suspension will
follow.”
8. De rechtbank stelt vast dat Italië in deze circular letter te kennen heeft gegeven vanaf 5 december 2022 niet te kunnen voldoen aan de verplichtingen uit de Opvangrichtlijn voor wat betreft Dublinterugkeerders, behoudens de gemaakte uitzondering voor gezinshereniging voor alleenstaande minderjarigen. Italië heeft in de circular letter geen inhoudelijke toelichting gegeven over de oorzaak van het niet beschikbaar zijn van opvangvoorzieningen en op welke termijn verwacht wordt dat deze weer beschikbaar komen. Het laatste bericht dat door verweerder is ontvangen van de Italiaanse autoriteiten is van 7 februari 2023, hierin is door de Italiaanse autoriteiten verzocht om de overdrachten voor de tweede week van februari 2023 te annuleren. Hierna heeft verweerder geen informatie meer ontvangen van de Italiaanse autoriteiten.
9. Het niet beschikbaar zijn van opvangvoorzieningen merkt de rechtbank niet aan als een feitelijk overdrachtsbeletsel. Van een feitelijk overdrachtsbeletsel is sprake als de overdracht zelf niet kan worden uitgevoerd zoals het geval was in de periode van de COVID-pandemie. In het geval van eiser kan de overdracht op dit moment niet plaatsvinden wegens het ontbreken van opvangvoorzieningen. De overdracht aan Italië kan immers niet plaatsvinden omdat deze als gevolg zou hebben dat eiser na overdacht wordt blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
10. Het uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat verweerder, net als de andere lidstaten, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, er vanuit mag gaan dat alle andere lidstaten het Unierecht en, met name, de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.7 De rechtbank overweegt dat de ABRvS in verschillende uitspraken die gaan over de situatie in Italië voor Dublinclaimanten heeft geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.8 Een vergelijkbaar oordeel is gegeven door het EHRM9 in het arrest in de zaak M.T. tegen Nederland10 van 23 maart 2023 en in het arrest van 27 mei 2021 in de zaak A.B. tegen
7 Zie punt 81 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo).
8 Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 26 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2738, 8 febru ari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:376 en 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2497.
9 Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
10 ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
Finland11. Het is in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Italië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Italiaanse autoriteiten een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Daarvan is sprake in het geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.12
11. Eiser heeft met verwijzing naar de circular letter van 5 december 2022 niet aannemelijk gemaakt dat in Italië structurele tekortkomingen in het opvangsysteem zijn, omdat die brief geen informatie geeft waaruit blijkt dat het niet beschikbaar zijn van opvangfaciliteiten een structureel karakter heeft. De rechtbank ziet in dit geval echter reden om de bewijslast dat verweerder ten aanzien van Italië op dit moment mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, bij verweerder te leggen. De circular letter van 5 december 2022, waarin Italië, één van de lidstaten van de Europese Unie, te kennen geeft vanaf 5 december 2022 niet aan zijn Unierechtelijke opvangverplichtingen te kunnen voldoen voor asielzoekers zoals eiser, is een uitzonderlijke omstandigheid, als bedoeld in punt 81 van het arrest Jawo. Daardoor kan verweerder op dit moment niet zonder meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan. Het ligt dan op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel nog als uitgangspunt kan gelden. Verweerders standpunt komt er in essentie op neer dat deze situatie tijdelijk, en daarmee van korte duur zal zijn, waardoor er geen sprake is van de situatie dat er in Italië sprake is van een structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. Eiser wijst er echter terecht op dat verweerder niet aan zijn bewijslast heeft voldaan.
12. Het beroep op de uitspraak van de ABRvS van 31 mei 202213, over de situatie met betrekking tot Roemenië slaagt niet, omdat die uitspraak niet vergelijkbaar is met de onderhavige situatie. In dat geval hadden de Roemeense autoriteiten aangegeven dat in urgente gevallen, zoals in geval van het bijna verlopen van de uiterste overdrachtstermijn, overdracht mogelijk was. In dat geval kan er vanuit worden gegaan dat Roemenië bij een overdracht voldoet aan zijn verplichtingen uit de Opvangrichtlijn. Dat ligt bij Italië op dit moment anders.
13. Omdat op dit moment vaststaat dat Italië als ontvangende lidstaat geen opvang biedt, kan de buiten behandelingstelling van de aanvraag en het overdrachtsbesluit niet worden gedragen door de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd. Verweerder had onderzoek moeten doen naar de feiten en omstandigheden op grond waarvan Italië zijn opvangverplichtingen niet nakomt en de al dan niet tijdelijkheid daarvan. Het bestreden besluit is dan ook genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het vereiste dat het dient te berusten op een deugdelijke motivering. De beroepsgrond slaagt.
14. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen eiser verder heeft aangevoerd geen bespreking meer.

11.ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019.

12 Zie punt 91 tot en met 93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo).
15. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 februari 2023
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.