ECLI:NL:RBDHA:2023:4883

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
NL22.26688 en NL22.26689
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublin-overdracht en interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Syrische asielzoeker (eiser) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder). Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar verweerder heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij zou worden uitgezet totdat op zijn beroep was beslist. De rechtbank heeft de zaak op 2 februari 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft echter aangevoerd dat er concrete aanwijzingen zijn dat Italië zijn verplichtingen niet nakomt, onder andere door een brief van de Italiaanse immigratiedienst waarin wordt aangegeven dat er geen opvangfaciliteiten beschikbaar zijn. De rechtbank oordeelt dat de door eiser aangevoerde rapporten en persoonlijke ervaringen onvoldoende zijn om te concluderen dat Italië niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. De rechtbank stelt vast dat de Italiaanse autoriteiten gebonden zijn aan dezelfde regelgeving als de Nederlandse autoriteiten en dat eiser de mogelijkheid heeft om te klagen bij de Italiaanse autoriteiten.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt en dat verweerder terecht heeft gesteld dat de overdracht aan Italië kan plaatsvinden zodra het tijdelijke overdrachtsbeletsel is opgeheven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser kan tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL22.26688 (beroep)
NL22.26689 (voorlopige voorziening)
[v nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.E. van Midden).

Procesverloop

Bij besluit van 27 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat hij niet wordt uitgezet totdat op zijn beroep is beslist.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 2 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Gharbaoui. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Over het beroep
1. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1992 en van Syrische nationaliteit, is op
10 april 2022 illegaal via Italië het grondgebied van de lidstaten ingereisd. Eiser heeft op
11 mei 2022 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek op [medio] augustus 2022 aanvaard.
Mag verweerder ten aanzien van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat er concrete aanwijzingen zijn dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat overdracht aan Italië strijdig is met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest [4] . Allereerst verwijst eiser naar een brief van de Italiaanse immigratiedienst van 5 december 2022 (“circular letter”), waarin wordt aangegeven dat Italië geen opvangfaciliteiten beschikbaar heeft. Volgens eiser blijkt hieruit dat Italië niet meer kan voldoen aan zijn internationale verplichtingen en dat verweerder dus niet uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [5] Ook verwijst eiser naar landeninformatie uit diverse rapporten en stukken. [6] Uit de overgelegde stukken volgt dat voor eiser geen opvangplek beschikbaar is en als deze wel beschikbaar zijn, niet voldaan wordt aan de minimumnormen. Eiser heeft bovendien ook zelf een slechte behandeling door de Italiaanse autoriteiten ervaren. Zo was hij gedetineerd, hij heeft een paar dagen geen eten gehad en een tijd in quarantaine gezeten op een boot. De mogelijkheid om te klagen bij de Italiaanse autoriteiten is volgens eiser illusoir. Hij is zelf niet juridisch onderlegd, spreekt de taal niet, heeft geen financiële middelen om een rechtsbijstandverlener in te schakelen en in Italië is het niet mogelijk om gratis rechtsbijstand te krijgen.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan.
5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) heeft in verschillende uitspraken die gaan over de situatie in Italië voor Dublinclaimanten geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kent, verweerder ten aanzien van Italië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. [7] Het door eiser aangehaalde SFH rapport uit 2020 en het AIDA rapport zijn al door de Afdeling beoordeeld, met als conclusie dat deze geen wezenlijk ander beeld schetsen van de situatie in Italië voor Dublinclaimanten dan uit de al eerder beoordeelde landeninformatie volgt. [8] Dit betekent dat deze rapporten geen concrete aanwijzingen bieden voor het oordeel dat Dublinclaimanten bij overdracht aan Italië een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. De rechtbank ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen. De door eiser aangehaalde e-mail van de ELENA-coördinator voor Italië aan Vluchtelingenwerk Nederland bevat informatie over de situatie in Italië in 2020/2021, waar de Afdeling zich dus al diverse keren over heeft uitgelaten. Ook het persoonlijke relaas van eiser biedt geen concrete aanknopingspunten voor de conclusie dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft nog geen asielverzoek in Italië ingediend en is niet eerder als Dublinclaimant aan Italië overgedragen. Hij kan dus niet uit eigen ervaring verklaren over hoe het is om als asielzoeker of Dublinclaimant in Italië te verblijven.
6. Verweerder heeft terecht gesteld dat de Italiaanse autoriteiten bij de opvang en de asielprocedure gebonden zijn aan dezelfde regelgeving als de Nederlandse autoriteiten en dat eiser kan klagen bij de Italiaanse autoriteiten als hij gebreken in de opvang of de asielprocedure constateert. Het is niet gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk zou zijn. Het enkele feit dat gratis rechtsbijstand niet of slechts beperkt beschikbaar is, maakt niet dat eiser helemaal niet zou kunnen klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Op voorhand is namelijk niet gezegd dat eiser helemaal niet in aanmerking komt voor rechtsbijstand. Uit de Opvangrichtlijn volgt dat lidstaten, zo ook Italië, de gratis rechtsbijstand afhankelijk mogen maken van de kans van slagen van de procedure en de financiële draagkracht van de vreemdeling. [9] Dat er in Nederland meer mogelijkheden zijn om kosteloze rechtsbijstand te verkrijgen, is geen reden om de asielaanvraag in Nederland te behandelen.
7. De door eiser aangehaalde circular letter van 5 december 2022 van de Italiaanse immigratiedienst leidt niet tot een ander oordeel. In de brief worden andere landen verzocht om de overdracht van Dublinclaimanten tijdelijk op te schorten. Het feit dat de overdracht van eiser ten gevolge van deze opschorting niet kan worden uitgevoerd, betreft een tijdelijk overdrachtsbeletsel. Dat dit beletsel tijdelijk is, volgt uit de tekst van het verzoek aan de lidstaten “to temporarily suspend transfers” (vertaling: “om overdrachten tijdelijk op te schorten”). Ook in een nader bericht van Italië van 4 januari 2023 wordt duidelijk aangegeven dat, hoewel de overdrachten in januari moeten worden geannuleerd, deze wel opnieuw moeten worden ingepland voor de maand februari. De inhoud van de brief doet niet af aan de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat. Hierbij acht de rechtbank van belang dat verweerder heeft aangegeven pas te zullen overgaan tot het overdragen van eiser zodra het huidige overdrachtsbeletsel is opgeheven en dat verweerder de asielaanvraag alsnog inhoudelijk zal behandelen als de tijdelijke belemmering voor overdracht langer duurt dan de overdrachtstermijn. Daarmee geeft de Dublinverordening een waarborg om te voorkomen dat asielzoekers zoals eiser lang in onzekerheid verkeren over welke lidstaat verantwoordelijk is voor de inhoudelijke beoordeling van hun asielaanvraag. De circular letter vormt dus geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijke vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
8. De beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder de behandeling van de asielaanvraag aan zich moeten trekken?
9. Eiser voert verder aan dat verweerder de behandeling van de zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Eisers broer, met wie hij een zeer hechte band heeft, verblijft in Nederland en heeft een asielvergunning. Verweerder heeft dit volgens eiser onvoldoende meegenomen in zijn besluit.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen gebruik hoeven maken van zijn bevoegdheid uit artikel 17 van de Dublinverordening. Het feit dat eiser in Nederland een broer heeft wonen, dat hij met hem een hechte band heeft en dat hij daarom graag in Nederland zou willen blijven, is daarvoor onvoldoende. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat familie- of gezinsleven al via de artikelen 9 en 16 van de Dublinverordening wordt beschermd. De Dublinverordening is niet bedoeld om op reguliere gronden verblijf bij een familielid te verkrijgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
Over het verzoek om een voorlopige voorziening
12. Omdat op het beroep is beslist, is er geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.
Over het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: NL22.26688,
- verklaart het beroep ongegrond;
in de zaak geregistreerd onder nummer: NL22.26689,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.E. Delhaes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het betreft de beslissing op het beroep, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Eiser verwijst naar uitspraken van de rechtbank Utrecht van 29 december 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:5701 en 31 januari 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:391, en naar de uitspraak van de rechtbank Roermond van 30 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:838.
6.Eiser verwijst naar de landeninformatie uit het AIDA (Asylum Information Database) rapport van 22 mei 2022 (update 2021) over Italië en het rapport van de SFH (Swiss Refugee Council)/OSAR van januari 2020 (update 10 juni 2021). Ook verwijst hij naar een email van 1 februari 2021 van Maria Cristina Romano, ELENA-coördinator voor Italië aan Vluchtelingenwerk Nederland.
7.Zie bijvoorbeeld de Afdelingsuitspraken van 26 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2738, 8 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:376, 24 juni 2022 ECLI:NL:RVS:2022:1788 en 18 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3332.
8.Zie de Afdelingsuitspraken van 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:881 en 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2497.
9.Zie artikel 26, derde lid, van de Opvangrichtlijn (Richtlijn 2013/33/EU).