ECLI:NL:RBDHA:2023:4883
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Dublin-overdracht en interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielprocedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Syrische asielzoeker (eiser) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder). Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar verweerder heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij zou worden uitgezet totdat op zijn beroep was beslist. De rechtbank heeft de zaak op 2 februari 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft echter aangevoerd dat er concrete aanwijzingen zijn dat Italië zijn verplichtingen niet nakomt, onder andere door een brief van de Italiaanse immigratiedienst waarin wordt aangegeven dat er geen opvangfaciliteiten beschikbaar zijn. De rechtbank oordeelt dat de door eiser aangevoerde rapporten en persoonlijke ervaringen onvoldoende zijn om te concluderen dat Italië niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. De rechtbank stelt vast dat de Italiaanse autoriteiten gebonden zijn aan dezelfde regelgeving als de Nederlandse autoriteiten en dat eiser de mogelijkheid heeft om te klagen bij de Italiaanse autoriteiten.
De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt en dat verweerder terecht heeft gesteld dat de overdracht aan Italië kan plaatsvinden zodra het tijdelijke overdrachtsbeletsel is opgeheven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser kan tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.