ECLI:NL:RBDHA:2023:4798

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
22/2489
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens het omzetten van een woning zonder vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres is een eigenaar en verhuurder van een woning die zonder vergunning is omgezet van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte. De rechtbank oordeelt dat eiseres terecht als overtreder is aangemerkt en dat de opgelegde bestuurlijke boete van € 20.000,- evenredig is. Eiseres had eerder al twee lasten onder dwangsom ontvangen voor dezelfde overtreding, wat de rechtbank als recidive beschouwt. Eiseres betoogde dat zij niet verantwoordelijk kon worden gehouden omdat de verhuur werd geregeld door een professionele tussenpersoon. De rechtbank oordeelt echter dat de eigenaar zich op de hoogte moet stellen van het gebruik van het verhuurde pand en dat de omstandigheid dat de woning via een tussenpersoon werd verhuurd, niet ontslaat van verantwoordelijkheid. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid en acht de hoogte van de boete niet onredelijk. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en zij krijgt geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2489

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.R. Prins).

Procesverloop

In het besluit van 20 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 20.000,-.
In het besluit van 24 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, in aanwezigheid van [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is eigenaar en verhuurder van de woning aan de [adres] [nummer] in [plaats]. Op 7 april 2021 hebben inspecteurs van de Haagse Pandbrigade een controle verricht in de woning. Op basis van deze controle heeft verweerder geconcludeerd dat er vier personen in de woning woonden die niet tot één huishouden behoorden. De woonruimte is zonder vergunning omgezet van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte. Dit is een overtreding van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet 2014, gelezen in samenhang met artikel 5:2, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019. Verweerder heeft daarom aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 20.000,- Verweerder is bij de bepaling van de hoogte van de boete uitgegaan van bedrijfsmatige exploitatie met recidive. Aan eiseres zijn namelijk op 3 februari 2020 en 6 juli 2020 lasten onder dwangsom opgelegd vanwege dezelfde overtreding.
Relevante wet- en regelgeving.
2. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in die bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat vindt eiseres?
3. Eiseres is het er niet mee eens dat aan haar een boete is opgelegd. Zij betoogt dat zij niet kan worden aangemerkt als overtreder. Eiseres wijst daarbij op jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter. [1] Zij stelt daarbij dat de verhuur van de woning volledig wordt geregeld door een professionele tussenpersoon en zij daarom zelf niet op de hoogte was dat er meer mensen in de woning woonden dan was toegestaan. Na de lasten onder dwangsom heeft eiseres met deze tussenpersoon de woning bezocht, maar toen alleen de huurders aangetroffen die op het huurcontract staan vermeld.
Indien eiseres wel als overtreder kan worden aangemerkt, is zij van mening dat de boete moet worden gematigd vanwege verminderde verwijtbaarheid. Ook acht zij de boete onevenredig hoog, gelet op de omstandigheid dat er inmiddels in totaal vier lasten onder dwangsom zijn opgelegd. Het totaalbedrag aan boete en dwangsommen komt daardoor op € 40.000,-. Matiging is ook mogelijk als er sprake is van recidive.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Kan eiseres worden aangemerkt als overtreder?
4. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [2] is de overtreder degene die het wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en als overtreder worden aangemerkt. Daarbij is in dit geval van belang dat van de eigenaar die een pand verhuurt, mag worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte op de hoogte stelt van het gebruik dat van het verhuurde pand wordt gemaakt. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van het door hem verhuurde pand dient de eigenaar aannemelijk te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand aldus werd gebruikt.
5. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiseres ervan op de hoogte was dat het pand werd gebruikt als onzelfstandige woonruimte. Aan eiseres waren hiervoor al twee lasten onder bestuursdwang opgelegd. De omstandigheid dat het pand via een tussenpersoon werd verhuurd, maakt niet dat eiseres niet verantwoordelijk kan worden gehouden. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiseres ook na de lasten onder dwangsom ervoor heeft gekozen om het toezicht te blijven uitbesteden aan de tussenpersoon. Voor zover eiseres heeft gewezen op uitspraken waarin een boete is opgelegd aan de tussenpersoon, wordt overwogen dat dit niet maakt dat de eigenaar niet (ook) als overtreder kan worden aangemerkt.
De hoogte van de boete.
6. Omdat de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, dient deze te worden getoetst aan artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Hierin is bepaald dat het bestuursorgaan, indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, niettemin een lagere bestuurlijke boete oplegt, indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Zoals de hoogste bestuursrechter eerder heeft overwogen [3] , kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Awb, die aanleiding geven een boete te matigen.
7. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat er sprake is van een verminderde verwijtbaarheid. De omstandigheid dat zij de verhuur volledig uit handen heeft gegeven aan een tussenpersoon en de woning één keer zelf heeft bezocht, is daarvoor onvoldoende. Zoals hiervoor al is overwogen is aan eiseres twee keer een last onder dwangsom opgelegd. Eiseres was dus op de hoogte van de overtredingen en heeft ervoor gekozen de verhuur en het toezicht te blijven uitbesteden aan de tussenpersoon. Verweerder is daarbij terecht uitgegaan van recidive. De rechtbank acht de hoogte van de opgelegde boete dan ook niet onredelijk. De omstandigheid dat eiseres daarvoor ook al twee dwangsommen heeft verbeurd, maakt dat niet anders. Dit komt voor rekening en risico van eiseres. Eiseres heeft voorts niet gesteld dat zij de boete niet kan voldoen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er dan ook geen bijzondere omstandigheden die leiden tot een matiging van de opgelegde boete. De stelling van eiseres dat zij de huurovereenkomst heeft ontbonden en het pand inmiddels heeft verkocht maakt het voorgaande niet anders.
Conclusie.
8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE

Huisvestingswet 2014

Artikel 21
1. Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie woonruimte en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen gebied, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
(…)
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden;
(…).

Huisvestingsverordening Den Haag 2019

Artikel 5:1 Woonruimen met een vergunningplicht voor onttrekking, omzetting of woningvorming
1. Artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 is van toepassing op alle zelfstandige woonruimten behorend tot een gebouw gelegen in alle wijken van Den Haag.
(…).
5:2 Vergunningplicht onttrekking, omzetting of woningvorming
De in artikel 5:1 genoemde woonruimten mogen niet zonder vergunning:
(…);
b. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte voor vier of meer personen worden omgezet;
(…).
Artikel 7:2 Bestuurlijke boete
1. Voor overtreding van de artikelen 8, 21 of 22 van de Huisvestingswet 2014, of het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26 van de Huisvestingswet 2014, kunnen burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete opleggen.
2. De bestuurlijke boete wordt verhoogd met 100 procent van het boetebedrag dat in bijlage II bij deze verordening is bepaald, indien de overtreding is begaan bij een bedrijfsmatige exploitatie van woonruimte.
3. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid kan de bestuurlijke boete, met uitzondering van de bestuurlijke boete voor overtreding van artikel 8, eerste lid wederom worden verhoogd met 100 procent van het boetebedrag dat in bijlage II bij deze verordening is bepaald, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de constatering van de overtreding een andere overtreding van eenzelfde voorschrift is geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.
4. Bij toepassing van het gestelde in voorgaande leden hanteren burgemeester en wethouders de boetes als vermeld in bijlage II van deze verordening.
In bijlage II bij de Huisvestingsverordening staat dat voor een overtreding van artikel 21, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014 bij bedrijfsmatige exploitatie een boete wordt opgelegd van € 10.000,-. Bij recidive is dit € 20.000,-.
Van recidive is sprake indien binnen vijf jaar na beëindiging van een overtreding van een bepaald artikel opnieuw dezelfde overtreding van hetzelfde artikel wordt begaan.

Voetnoten

1.Eiseres verwijst naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:104, en van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4181.
2.Zie bijv. de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2166, ro. 5.1.
3.Zie bijv. de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2051, ro. 3.3, en de uitspraak van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:189, ro. 5.1.