ECLI:NL:RVS:2019:104

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
16 januari 2019
Zaaknummer
201800145/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens omzetting van zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimte zonder vergunning

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had op 3 mei 2016 een bestuurlijke boete van € 10.250,00 opgelegd aan [appellant] wegens het zonder vergunning omzetten van zelfstandige woonruimte aan de [locatie] in onzelfstandige woonruimte. Dit besluit volgde op een inspectie van de woning op 11 januari 2012, waaruit bleek dat de woning bewoond werd door vijf personen die niet tot één huishouden behoorden. Het college had eerder al een boete opgelegd aan de zoon van [appellant] voor een vergelijkbare overtreding, maar de rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de overtredingen niet aan [appellant] konden worden toegerekend. In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat hij ten onrechte als overtreder is aangemerkt, omdat hij slechts als beheerder van de woning optrad en geen financieel voordeel genoot van de verhuur. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat [appellant] de overtreding daadwerkelijk heeft begaan door de woning feitelijk te verhuren en te beheren. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de overtreding aan [appellant] kon worden toegerekend, en het hoger beroep is ongegrond verklaard.

Uitspraak

201800145/1/A3.
Datum uitspraak: 16 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 november 2017 in zaak nr. 16/9669 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2016 heeft het college aan [appellant] een bestuurlijke boete van € 10.250,00 opgelegd wegens het zonder vergunning omzetten van zelfstandige woonruimte aan de [locatie] te [woonplaats] in onzelfstandige woonruimte.
Bij besluit van 4 november 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 november 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.R. Backer, advocaat te Den Haag, [gemachtigde] en [zoon van appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.W. van Amerongen en mr. A.D.P. Guarracino, zijn verschenen.
Overwegingen
Wet- en regelgeving
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.    Op 11 januari 2012 heeft een inspectie van de woning aan de [locatie] plaatsgevonden. Uit het van deze inspectie opgemaakte boeterapport woningonttrekking van 13 april 2012 (hierna: het boeterapport) volgt dat de woning bewoond werd door vijf personen die niet tot één huishouden behoorden. Daarmee is de woonruimte omgezet van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte. Omdat voor deze omzetting geen vergunning was verleend, heeft het college op 26 november 2012 een bestuurlijke boete opgelegd aan [zoon] van [appellant], handelend onder de naam [bedrijf]. Bij uitspraak van 24 juli 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:9506, heeft de rechtbank geoordeeld dat de gedragingen van [appellant] aan [bedrijf] kunnen worden toegerekend. Bij uitspraak van 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3870, heeft de Afdeling het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank van 24 juli 2014 vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het besluit van 26 november 2012 te herroepen. Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat het college onvoldoende heeft bewezen dat [appellant] daadwerkelijk namens [bedrijf] handelde en derhalve de overtreding door [zoon] was gepleegd dan wel dat de overtreding aan [zoon] kon worden toegerekend.
2.1.    Het college heeft vervolgens bij besluit van 3 mei 2016 [appellant] als overtreder aangemerkt en aan hem een bestuurlijke boete van € 10.250,00 opgelegd wegens het zonder vergunning omzetten van zelfstandige woonruimte aan de [locatie] in onzelfstandige woonruimte. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellant] ten tijde van de overtreding als verhuurder van de woning is opgetreden. Dit standpunt heeft het college bij besluit op bezwaar van 4 november 2016 gehandhaafd.
Het hoger beroep
3.     [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Hij voert aan dat hij de verboden handeling niet heeft verricht en dat hij slechts beheerder van de woning is geweest. De overtreding kan volgens hem niet aan hem worden toegerekend, omdat niet is gebleken dat de eigenaren van de woning aannemelijk hebben gemaakt dat zij aan hun zorgplicht hebben voldaan en omdat het beheer van de woning een vriendendienst betrof waar hij geen financieel voordeel van heeft genoten. Volgens [appellant] kan uit de jurisprudentie van de Afdeling worden afgeleid dat uitgangspunt is dat op de eigenaar van een woning die deze verhuurt een eigen verantwoordelijkheid voor het rechtmatig gebruik van de woning rust. In het geval van toerekening is de eigenaar in de eerste plaats verantwoordelijk voor het gebruik van diens woning. Het stond het college volgens [appellant] daarom in dit kader niet vrij om hem, als beheerder, te beboeten, terwijl de eigenaren van de woning niet aan hun zorgplicht hebben voldaan.
Het oordeel van de Afdeling
3.1.     De Afdeling stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van een overtreding van artikel 21, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet 2014. De vraag die voor ligt is of [appellant] als overtreder kan worden aangemerkt.
3.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie uitspraak van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:428), is de overtreder degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en daarmee als overtreder worden aangemerkt. Deze mogelijkheid staat los van de mogelijkheid om degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht aan te spreken.
Naar het oordeel van de Afdeling is [appellant] terecht als overtreder aangemerkt, omdat hij artikel 21, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet 2014 daadwerkelijk heeft geschonden. Niet de onderscheiden eigenaren van de woning, maar [appellant] heeft fysiek de woning aan de bestemming tot bewoning onttrokken door de feitelijke handelingen van verhuur en beheer te verrichten. Een bewoner heeft, zoals blijkt uit het boeterapport, verklaard dat zij de woning via [appellant], ook wel bekend als [persoon], heeft verkregen. [persoon] heeft haar en de overige vier bewoners de woning laten zien. Alle zaken van de verhuur gingen via de makelaar [persoon] en zij kenden de eigenaar van de woning niet. Een medewerker van [persoon] belde twee maal per maand aan om de post van personen die niet in de woning woonden op te halen. Voorts had zij van [persoon] al eerder elders een woning gehuurd. Verder heeft de bewoner verklaard dat de huur contant werd voldaan aan [persoon] en dat [persoon] bij de ondertekening van het huurcontract aanwezig was. [appellant] stelt tevergeefs dat hij verhuurder, noch eigenaar was van de woning nu hij gezien al het voorgaande de woning feitelijk verhuurde, al dan niet namens een derde, en de volledige verantwoordelijkheid en zeggenschap had over het beheer en de verhuur van de woning (vergelijk de uitspraak van 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:654). Dat [appellant], naar eigen zeggen, geen financieel voordeel zou hebben genoten uit het beheer van de woning omdat het een vriendendienst betrof, is niet van belang voor het fysiek begaan van de overtreding. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het zonder vergunning omzetten van zelfstandige woonruimte van de woning aan de [locatie] aan [appellant] is toe te rekenen, zodat [appellant] voor de overtreding verantwoordelijk kan worden gehouden en als overtreder kan worden aangemerkt.
Het betoog faalt.
Slotsom
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Proceskosten
5.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. Langeveld-Mak
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2019
317-859. BIJLAGE - Wettelijk kader
Huisvestingswet 2014
Artikel 21
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
[…]
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden;
[…]
Artikel 35
1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de verboden bedoeld in de artikelen 8, 21 of 22, of van het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
[…]
Huisvestingsverordening Den Haag 2015 - 2019
Artikel 45
1. Voor overtreding van de verboden, bedoeld in de artikelen 8, 21 of 22 van de Huisvestingswet 2014, of het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26 van de Huisvestingswet 2014, kunnen burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete opleggen.
[…]
4. Bij de toepassing van het gestelde in voorgaande leden hanteren burgemeester en wethouders de boetes als vermeld in bijlage V van deze verordening.
Bijlage V
Bestuurlijke boetes als bedoeld in artikel 45, vierde lid