ECLI:NL:RBDHA:2023:4796

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
22/2749
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de Opiumwet

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en de burgemeester van Zoetermeer. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan eisers is opgelegd vanwege overtredingen van de Opiumwet. In het primaire besluit van 15 juni 2021 heeft de burgemeester eisers gelast om de overtredingen te beëindigen, wat in het bestreden besluit van 15 maart 2022 werd gehandhaafd. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens een doorzoeking van de woning van eisers zijn aanzienlijke hoeveelheden drugs aangetroffen, waaronder henneptoppen en cocaïne, evenals andere voorwerpen die wijzen op drugshandel. De burgemeester heeft daarop een last onder dwangsom opgelegd van € 30.000,- bij niet-naleving van de opgelegde last. Eisers hebben betoogd dat de last onvoldoende duidelijk is geformuleerd en dat de hoogte van de dwangsom niet gerechtvaardigd is.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de last voldoende duidelijk is geformuleerd en dat de opgelegde dwangsom in redelijke verhouding staat tot de ernst van de overtredingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om handhavend op te treden en dat de last voldoet aan de eisen van rechtszekerheid. Het beroep van eisers is ongegrond verklaard, en zij krijgen geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2749

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. M.G. Cantarella),
en

de burgemeester van Zoetermeer

(gemachtigde: mr. W.A. Borneman).

Procesverloop

In het besluit van 15 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eisers een last onder dwangsom opgelegd.
In het besluit van 15 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. In de woning van eisers is tijdens een doorzoeking een zwarte tas gevonden, met daarin 21 doorzichtige zakken met 1.123,70 gram henneptoppen. Ook werd een plastic zakje met 37 gram cocaïne aangetroffen. Verder werd bij de doorzoeking van de woning onder meer een groot geldbedrag in contanten, sealbags en ponypacks, enkele weegschalen en plastic (grip)zakjes met henneplogo gevonden.
2. Verweerder heeft eisers daarop gelast om de vastgestelde overtreding van artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te beëindigen en beëindigd te houden. Dit kunnen zij doen door niet opnieuw een handelshoeveelheid drugs als bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet te verkopen, te verstrekken, aanwezig te hebben, te vervaardigen, te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, af te leveren, te brengen, te vervoeren in of vanuit de woning aan [adres] [nummer] in [plaats]. Als hier niet aan wordt voldaan, verbeuren eisers een dwangsom van € 30.000,-.
Wat vinden eisers?
3. Eisers zijn het hier niet mee eens en betogen dat de opgelegde last niet voldoende nauwkeurig is geformuleerd. In de last dient preciezer te worden aangegeven welke overtreding niet mag worden begaan en met name op welke plek, in dit geval in de woning. Eisers vinden verder de opgelegde dwangsom te hoog. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom een dwangsom van 5 keer de handelswaarde van de aangetroffen drugs reëel is. Verder stellen eisers dat verweerder ten onrechte geen einddatum aan de opgelegde last heeft verbonden. De omstandigheid dat uit artikel 5:34, tweede lid, van de Awb [1] volgt dat na een jaar kan worden verzocht om opheffing van de dwangsom, maakt dat niet anders. Zonder actieve handeling van eisers zou de dwangsom dan immers doorlopen.
Relevante wet- en regelgeving.
4. In artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet staat dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
In artikel 5:32 van de Awb staat dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan een last onder dwangsom kan opleggen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Tussen partijen is niet in geschil dat in de woning van eisers een handelsvoorraad aan drugs is aangetroffen en dat verweerder bevoegd is om handhavend op te treden. Eisers hebben evenmin betwist dat de handhaving noodzakelijk was.
6. Het is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [2] dat het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat een last zo duidelijk en concreet geformuleerd wordt dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten over wat gedaan of nagelaten moet worden om de overtreding te beëindigen. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de last daaraan. In de last is weergegeven welke overtreding is begaan en moet worden beëindigd. Daarbij heeft verweerder opgenomen met welke handelingen opnieuw een overtreding wordt begaan en wat eisers dus moeten nalaten. Ook volgt uit de last duidelijk dat het gaat om handelingen “in of vanuit de woning” aan [adres] [nummer] in [plaats] of in de bewoordingen van het voornemen “in uw woning aan [adres] [nummer] of op het bij de voornoemde woning behorende erf”. Hiermee is voldoende duidelijk van welke gedragingen eisers zich moeten onthouden om geen dwangsom te verbeuren.
7. Uit het derde lid van artikel 5:32b van de Awb volgt dat de dwangsom in redelijke verhouding dient te staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom. Verweerder heeft de dwangsom vastgesteld op 5 keer de handelswaarde van de in de woning aangetroffen hoeveelheid drugs. Bij deze vaststelling heeft hij de ernst van de overtreding, de gevolgen van herhaling voor de woon- en leefomgeving en het doel om van het dwangsombesluit een voldoende prikkel te doen uitgaan betrokken. Verweerder heeft er voorts op gewezen dat hij de dwangsom heeft afgestemd op het financiële voordeel dat de overtreder kan verwachten bij het niet naleven van de opgelegde last. De rechtbank acht de opgelegde dwangsom van € 30.000,- gelet op voorgaande niet onredelijk. De uitspraak van het CBb [3] , waarnaar eisers hebben verwezen, leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak had het bestuursorgaan, anders dan in deze zaak, onvoldoende inzicht gegeven in de berekening van de hoogte van de dwangsom.
8. De Awb bevat geen bepaling op grond waarvan is vereist dat een last alleen kan worden opgelegd indien de last in tijd is beperkt. Voor een dergelijke eis bestaan ook overigens geen aanknopingspunten. De rechtbank vindt daarvoor steun in artikel 5:34 van de Awb waarin juist is geregeld onder welke omstandigheden de overtreder het bestuursorgaan kan verzoeken de last op te heffen. [4] Verweerder heeft dan ook terecht gewezen op het tweede lid van dat artikel, waarin staat dat het bestuursorgaan een last onder dwangsom op verzoek van de overtreder kan opheffen indien de beschikking een jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is verbeurd.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2868.
3.Uitspraak van 7 januari 2020 van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, ECLI:NL:CBB:2020:7.
4.Zie ook uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:209.