ECLI:NL:RBDHA:2023:474
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen uitspraak over asielaanvraag en procesbelang in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 6 juli 2022. De rechtbank had in die eerdere uitspraak het beroep van de opposant gegrond verklaard, omdat er niet tijdig een besluit was genomen op zijn asielaanvraag. De opposant heeft verzet ingesteld tegen deze uitspraak, maar heeft geen verzoek gedaan om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarom zonder zitting uitspraak gedaan op basis van artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft in de verzetprocedure beoordeeld of de eerdere uitspraak zonder zitting terecht was gedaan. De opposant voerde aan dat de rechtbank ten onrechte een vereenvoudigde behandeling had toegepast en dat de uitkomst van de zaak niet zonder twijfel vaststond. De rechtbank heeft vastgesteld dat er divergentie was in de rechtspraak over de verbindendheid van de Tijdelijke wet, die de mogelijkheid van een rechterlijke dwangsom uitsluit. Aangezien de asielaanvraag van de opposant inmiddels was ingewilligd, kon hij echter niet in een betere positie komen door het verzet.
De rechtbank heeft uiteindelijk het verzet niet-ontvankelijk verklaard, maar oordeelde dat de proceskosten voor het indienen van het verzetschrift moesten worden vergoed door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De kosten zijn vastgesteld op € 209,25. De uitspraak is gedaan door rechter mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. N.M.L. van der Kammen, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.