ECLI:NL:RBDHA:2023:474

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
NL22.8120
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over asielaanvraag en procesbelang in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 6 juli 2022. De rechtbank had in die eerdere uitspraak het beroep van de opposant gegrond verklaard, omdat er niet tijdig een besluit was genomen op zijn asielaanvraag. De opposant heeft verzet ingesteld tegen deze uitspraak, maar heeft geen verzoek gedaan om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarom zonder zitting uitspraak gedaan op basis van artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft in de verzetprocedure beoordeeld of de eerdere uitspraak zonder zitting terecht was gedaan. De opposant voerde aan dat de rechtbank ten onrechte een vereenvoudigde behandeling had toegepast en dat de uitkomst van de zaak niet zonder twijfel vaststond. De rechtbank heeft vastgesteld dat er divergentie was in de rechtspraak over de verbindendheid van de Tijdelijke wet, die de mogelijkheid van een rechterlijke dwangsom uitsluit. Aangezien de asielaanvraag van de opposant inmiddels was ingewilligd, kon hij echter niet in een betere positie komen door het verzet.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzet niet-ontvankelijk verklaard, maar oordeelde dat de proceskosten voor het indienen van het verzetschrift moesten worden vergoed door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De kosten zijn vastgesteld op € 209,25. De uitspraak is gedaan door rechter mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. N.M.L. van der Kammen, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.8120 V
uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam], opposant

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot).

Procesverloop

Bij uitspraak van 6 juli 2022,1 heeft de rechtbank het beroep van opposant tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gegrond verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:55, vierde lid, van de Awb.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak op 6 juli 2022 uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en heeft geoordeeld dat de rechtbank niet bevoegd is om aan de uitspraak rechtelijke dwangsommen te verbinden en eveneens dat verweerder ook geen bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd.
2. In deze verzet zaak beoordeelt de rechtbank of zij in de buiten-zittingsuitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep kennelijk ongegrond is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert in verzet aan dat er ten onrechte middels vereenvoudigde behandeling uitspraak is gedaan. Opposant meent dat de uitkomst van de zaak niet reeds vooraf en zonder twijfel vast stond. In de uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de Tijdelijke Wet2 van toepassing is, terwijl andere zittingsplaatsen van de rechtbank in meerdere gevallen artikel 1 van de Tijdelijke Wet onverbindend hebben verklaard. Opposant verwijst hiervoor naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 24 maart
1. Zaaknummer: NL22.8120.
2 Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.
20223 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 april 2022.4 Verder verwijst opposant naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 9 augustus 2022.5
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Volgens de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 20186 is de beoordeling in de verzet procedure beperkt tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen. De Afdeling heeft in dit kader ook overwogen dat indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat omtrent de uitkomst. Zo ja, dan dient de rechter het verzet gegrond te verklaren zodat nader onderzoek kan plaatsvinden.
5. De rechtbank stelt vast dat opposant in verzet terecht wijst op de toenmalige divergentie in de rechtspraak van de verschillende zittingsplaatsen van deze rechtbank over de vraag naar de verbindendheid van de Tijdelijke wet, voor zover deze wet de mogelijkheid van een rechterlijke dwangsom uitsluit. Nu de asielaanvraag van opposant inmiddels is ingewilligd, kan opposant in zoverre echter met het verzet niet meer in een betere positie komen te verkeren. Ten aanzien van de vraag naar het uitsluiten van de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom heeft de Afdeling inmiddels geoordeeld dat de Tijdelijke wet op dit punt verbindend is, zodat opposant ook in zoverre geen belang heeft bij een verdere beoordeling van het verzet. Gelet hierop zal de rechtbank het verzet niet-ontvankelijk verklaren.
6. Nu de rechtbank gelet op de hiervoor genoemde divergentie in de rechtspraak eerder ten onrechte tot een kennelijk oordeel is gekomen, is er wel aanleiding om te oordelen dat
de proceskosten voor het indienen van een verzetschrift moeten worden vergoed. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, worden deze vastgesteld op € 209,25, uitgaande van een half punt voor het indienen van het verzetschrift en een factor 0,5 voor het gewicht van de zaak. Op grond van de Awb dienen deze proceskosten te worden vergoed door verweerder.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het verzet niet-ontvankelijk;
 veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in de proceskosten van opposant tot een bedrag van € 209,25 (tweehonderdennegen euro en vijfentwintig cent ).
6 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2177.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR24206358

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.