ECLI:NL:RBDHA:2023:4716

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
NL23.6816
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Kosovaarse nationaliteit zonder nieuwe feiten of omstandigheden

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, van Kosovaarse nationaliteit, tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres heeft op 30 januari 2023 een opvolgende aanvraag ingediend, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 1 maart 2023 niet ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft op 21 maart 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigde van de Staatssecretaris aanwezig waren.

Eiseres stelt dat de geboorte van haar zoon een nieuw relevant feit is, maar de rechtbank oordeelt dat er geen nieuwe en relevante elementen zijn die de aanvraag rechtvaardigen. De staatssecretaris heeft eerder aanvragen van eiseres afgewezen, en de rechtbank concludeert dat de door eiseres aangevoerde feiten reeds zijn beoordeeld in eerdere procedures. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de aanvraag van eiseres niet ontvankelijk is, omdat er geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die een herbeoordeling rechtvaardigen.

Eiser, de zoon van eiseres, heeft geen zelfstandige asielmotieven aangevoerd en is afhankelijk van zijn moeder. De rechtbank stelt vast dat Kosovo als veilig land wordt aangemerkt en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gevaar loopt. De rechtbank verklaart beide beroepen ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie over hoger beroep beschikbaar.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.6816 en NL23.6812

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] ,eiseres, V-nummer: [nummer] , en haar minderjarige dochters
[naam] en [naam]
en haar minderjarige zoon
[naam], eiser, V-nummer: [nummer] , eiser, tezamen eisers
(gemachtigde: mr. F. Boone)
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. Y. ten Cate).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres stelt van Kosovaarse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] . Zij heeft op 30 januari 2023 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 1 maart 2023 deze aanvraag niet ontvankelijk verklaard. Daarnaast beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de afwijzing van asielaanvraag van de zoon van eiseres. Eiser stelt van Kosovaarse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] . Hij heeft op 30 januari 2023 een asielaanvraag ingediend.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van de besluiten

2. Eiseres stelt dat zij geen nieuw asielmotief heeft. De geboorte van haar zoon [naam] is wel een nieuw relevant feit waar de staatssecretaris volgens eiseres rekening mee moet houden. Zij stelt, zoals in de eerdere aanvragen, dat zij verstoten is door haar familie en geen contact heeft met hen. Zij heeft geen inkomen of een huis en is bang dat haar of haar kinderen iets aangedaan wordt.
2.1
De staatssecretaris heeft de aanvraag niet ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiseres geen nieuwe en relevante elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd.
3. Eiser stelt dat hij geen zelfstandig asielmotief heeft. Nu hij tot het gezin van eiseres behoort en volledig afhankelijk is van haar zorg, stelt eiser gevaar te lopen omdat het gezin op grond van bovenstaand relaas van zijn moeder niet in het land van herkomst wordt geaccepteerd. Daarenboven stelt eiser dat hem niet kan worden tegengeworpen dat Kosovo een veilig land is.
3.1
De staatssecretaris heeft de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen onder verwijzing naar de afwijzende beschikking op de aanvraag van eiseres. Daarnaast heeft de staatssecretaris Kosovo als veilig land aangemerkt op grond van de kamerbrief van 4 november 2021 [1] .

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat de afwijzingen van de twee aanvragen in stand kunnen blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overwegingen ten aanzien van eiseres:
5. Eiseres heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag bij besluit van 21 november 2017 afgewezen. Dit besluit staat in rechte vast [2] .
5.1.
In voorgaande procedures is door de staatssecretaris geloofwaardig geacht dat eiseres in haar land van herkomst in april 2014 het slachtoffer is geweest van een verkrachting door een onbekende persoon, dat zij door die verkrachting zwanger is geraakt en dat zij in september 2014 door haar familie is verstoten ten gevolge van die zwangerschap. De vrees voor eerwraak of ander geweld is door de staatssecretaris niet aannemelijk geacht.
5.2.
Op 17 oktober 2018 heeft eiseres namens haar jongste dochter een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 22 november 2018 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle [3] , het beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat de dochter van eiseres in Kosovo te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM), omdat de gestelde vrees voor eerwraak enkel berust op stellingen, vermoedens en aannames. De uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd bij uitspraak van 9 juli 2019 [4] .
5.3.
Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet zo worden uitgelegd dat het begrip „nieuwe elementen of bevindingen” de elementen of bevindingen omvat die zich hebben voorgedaan na de definitieve beëindiging van de vorige asielprocedure, en ook de elementen of bevindingen die al bestonden vóór de beëindiging van die procedure maar waarop eiser zich niet heeft beroepen. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie in de zaak XY [5] .
5.4.
Uit bovenstaande volgt dat de door eiseres aangevoerde feiten en omstandigheden reeds zijn beoordeeld. De door eiseres aangehaalde algemene informatie geeft geen nieuwe inzichten ten opzichte van de aanvragen in 2014 en in 2017. De staatssecretaris mocht daar bij betrekken dat het enkele feit dat eiseres inmiddels een derde kind heeft op zichzelf niet leidt tot gevaar of meer gevaar voor eiseres of haar zoon. De staatssecretaris heeft dan ook terecht geconcludeerd dat door eiseres in het gehoor geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht.
5.5.
Het beroep van eiseres slaag niet.
Overwegingen ten aanzien van eiser:
6. Het relaas van eiseres ligt ten grondslag aan de aanvraag van eiser. Eiser heeft geen zelfstandige asielmotieven aangevoerd. Eiser stelt verder dat Kosovo voor hem niet kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Anders dan ten tijde van de aanvraag van eiseres in 2014, is ten tijde van de aanvraag van eiser artikel 30b Vw wel in werking getreden [6] en kan de staatssecretaris op grond van artikel 30b lid 1 onder b Vw beoordelen of eiser afkomstig is uit een veilig land. Uit paragraaf C7/1.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) volgt dat Kosovo wordt aangemerkt als veilig land van herkomst, zonder bijzonderheden. De staatssecretaris kan in dat geval de aanvraag als kennelijk ongegrond beoordelen. Anders dan eiser stelt, schrijft regelgeving [7] noch jurisprudentie [8] voor dat een herbeoordeling voor een veilig land van herkomst jaarlijks moet plaatsvinden. Wel blijkt hieruit dat wanneer zich geen bijzondere omstandigheden voordoen een termijn van twee jaren redelijk is. Die termijn is nog niet verstreken. Uit hetgeen eiser heeft aangevoerd blijkt niet dat Kosovo voor eiser niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.
6.1.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 december 2017 [9] volgt dat de aanwijzing van een veilig land van herkomst betekent dat een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat vreemdelingen uit dat land geen internationale bescherming nodig hebben en dat de (nationale) autoriteiten effectieve bescherming bieden. Het is dan aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat de autoriteiten hem geen bescherming kunnen bieden, zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2018. [10]
Op eiser rust dan ook de bewijslast om aannemelijk te maken dat hij te vrezen heeft voor problemen die internationale bescherming rechtvaardigen en dat de autoriteiten hem geen bescherming bieden. Hierbij vormt het relaas van eiser het uitgangspunt. Gelet op wat hiervoor is overwogen ten aanzien van eiseres heeft eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt.
6.2.
Het beroep van eiser slaagt niet.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Brouwer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten-Boon, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Kamerbrief over herbeoordeling veilige landen van herkomst - Bosnië en Herzegovina, Kosovo en Mongolië, 4 november 2021.
5.HvJ 9 september 2021, ECLI:EU:C:2021:710
6.Stb. 2015,292
7.artikel 3:105ba lid 3 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragraaf C2/7.2 Vc