ECLI:NL:RVS:2017:3605
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- E. Steendijk
- J.J. van Eck
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de afwijzing van een asielaanvraag van een vreemdeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 21 april 2017 een asielaanvraag van een vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris op 18 juni 2016 was afgewezen. De staatssecretaris had ook geweigerd om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier te verlenen en om te bepalen dat uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom Marokko als veilig land van herkomst kon worden aangemerkt voor de vreemdeling, die vreesde voor eerwraak en strafvervolging bij terugkeer.
In het hoger beroep klaagt de staatssecretaris over de oordelen van de rechtbank. Hij stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd hoe hij de mogelijke strafvervolging van de vreemdeling bij terugkeer naar Marokko heeft meegewogen. De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Marokkaanse autoriteiten haar geen bescherming kunnen bieden tegen eerwraak. Ook stelt hij dat de rechtbank niet heeft erkend dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko door haar illegale uitreis niet veilig is.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat het hoger beroep gegrond is. De rechtbank heeft geen oordeel gegeven over de beroepsgronden van de vreemdeling die betrekking hebben op artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 en de weigering van de staatssecretaris om ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 8 van het EVRM. De zaak wordt teruggeworpen naar de rechtbank voor verdere behandeling. De proceskosten in hoger beroep worden vastgesteld op € 495,00, en de rechtbank zal beslissen over de vergoeding van deze kosten.