ECLI:NL:RBDHA:2023:4697

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
NL23.7035
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Palestijnse afkomst, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat Italië niet kan worden vertrouwd vanwege een gebrek aan opvangcapaciteit, zoals blijkt uit een circular letter van de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag, en dat de bewijslast voor het aantonen van structurele tekortkomingen bij Italië bij de eiser ligt. De rechtbank concludeert dat het tijdelijke feitelijke overdrachtsbeletsel niet afdoet aan de verantwoordelijkheid van Italië en dat het beroep van eiser ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7035

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.7036, op 29 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.Toma. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1995 en van Palestijnse afkomst te zijn. Eiser heeft op 14 augustus 2022 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 16 juni 2022 illegaal Italië is ingereisd. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Italië verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. [2] Italië heeft niet binnen de gegeven termijn gereageerd op dit verzoek, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening met ingang van 16 november 2022 vaststaat.
3. Eiser voert daartegen aan dat ten aanzien van Italië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ter onderbouwing verwijst hij naar een circular letter van de Dublin-Unit Italië van 5 december 2022, waarin de Italiaanse autoriteiten verzoeken om tijdelijke opschorting van gereguleerde overdrachten vanwege het gebrek aan opvangcapaciteit. Daarmee geven de Italiaanse autoriteiten expliciet te kennen dat zij niet kunnen voldoen aan de verdragsverplichtingen. Eiser stelt dat er geen sprake is van een tijdelijke belemmering, nu Italië al langere tijd kampt met problemen rondom de opvang van asielzoekers. Ter onderbouwing verwijst eiser naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats 's-Hertogenbosch [3] en zittingsplaats Zwolle. [4] Verweerder heeft zich tot slot niet uitgelaten over de huidige stand van zaken ten aanzien van de opvangvoorzieningen in Italië zodat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig en gemotiveerd is.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is ook recentelijk nog door de Afdeling [5] bevestigd. [6] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is hier niet in geslaagd.
5. Verweerder heeft terecht overwogen dat er geen aanleiding is om af te zien van overdracht aan Italië. Uit de circular letter volgt dat Italië de lidstaten heeft verzocht om een tijdelijke opschorting van overdrachten op grond van de Dublinverordening in verband met een onverhoopt ontstaan probleem met de opvangfaciliteiten. Echter, daaruit volgt enkel dat zich een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel voordoet en niet dat sprake is van structurele en fundamentele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. De rechtbank ziet zich in dat oordeel gesteund door bovenbedoelde Afdelingsuitspraak van 19 december 2022, die dateert van ná de circular letter. De Afdeling heeft blijkens die uitspraak in elk geval geen aanleiding gezien om vanwege de circular letter af te wijken van haar eerdere oordeel over Italië. Voorts wijst de rechtbank ter vergelijking op de uitspraken van de Afdeling van 8 april 2020 [7] en 30 oktober 2020 [8] betreffende een circular letter met betrekking tot het coronavirus, wat eveneens een tijdelijk overdrachtsbeletsel betrof. Daarnaast heeft de Afdeling in haar uitspraak van 31 mei 2022 [9] betreffende de opschorting van overdrachten door de Roemeense autoriteiten geoordeeld dat vanwege de bindende overdrachtstermijnen in artikel 29, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening gewaarborgd is dat onzekerheid over overdracht van een vreemdeling van beperkte duur is. Het enkele feit dat er al enige tijd geen overdrachten naar Italië plaatsvinden en dat onbekend is hoelang de opschorting nog zal duren maakt dus niet dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De beroepsgrond van eiser dat verweerder zich niet heeft uitgelaten over de huidige stand van zaken ten aanzien van de opvangvoorzieningen en dat daarom sprake is van een onvoldoende zorgvuldig en gemotiveerd besluit slaagt evenmin. Immers de bewijslast om aan te tonen dat in Italië sprake is van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen ligt nog altijd bij eiser. Uit de door eiser overgelegde informatie blijkt ook niet van een concreet aanknopingspunt dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt.
6. De rechtbank concludeert dan ook dat het tijdelijk feitelijk overdrachtsbeletsel niet af doet aan de verantwoordelijkheid van Italië. Eiser kan alsnog worden overgedragen indien de opschorting voor het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn wordt opgeheven. Wanneer daarentegen eiser niet binnen de uiterste overdrachtstermijn kan worden overgedragen, zal hij vervolgens worden opgenomen in de nationale procedure. Eisers beroep op de uitspraken van deze rechtbank zittingsplaats 's-Hertogenbosch en Zwolle geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.van 24 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2182
4.van 24 februari 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:698.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.In de uitspraken van 10 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:49, 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2497 en 19 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3801.