ECLI:NL:RBDHA:2023:4357

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
AWB 23/2244 en NL23.4916
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing in een HTL en de vrijheidsbeperkende maatregel voor een asielzoeker na incident met geweld

Op 30 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij een asielzoeker, geboren op een onbekende datum en van Somalische nationaliteit, in beroep ging tegen twee besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het eerste besluit betrof de plaatsing van de eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, en het tweede besluit betrof de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich op 9 januari 2023 schuldig heeft gemaakt aan ernstig geweld tegen een medebewoner, wat heeft geleid tot de beslissing om hem in de HTL te plaatsen. De rechtbank oordeelde dat de plaatsing rechtmatig was, gezien de ernst van het incident en de impact daarvan op de veiligheid van andere bewoners en het personeel. Eiser had aangevoerd dat de maatregel onrechtmatig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank concludeerde dat er geen contra-indicaties waren voor de plaatsing in de HTL en dat de opgelegde maatregelen proportioneel waren. De beroepen van eiser werden ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/2244 en NL23.4916

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 [1] te plaatsen in een HTL [2] te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 13 februari 2023 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vw [3] (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld en de gronden ingediend. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/2244. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.4916.
Verweerder 2 heeft op 20 februari 2023 de vrijheidsbeperkende maatregel opgeheven, omdat eiser de HTL heeft verlaten en daartoe een consequentieverklaring heeft ondertekend.
Verweerder 1 heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving aan de rechtbank, niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.
1.1.
Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van 13 februari 2023 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder 1 is geconstateerd dat eiser zich op 9 januari 2023 schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een (zeer) grote impact hebben doen ontstaan. Zo heeft eiser grof fysiek geweld gebruikt tegen een medebewoner, door hem vast te grijpen bij zijn hals en zijn keel enige tijd dicht te knijpen. Dit is te zien op camerabeelden. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen geeft verweerder 1 geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit de plaatsing in een HTL rechtvaardigt. Eiser is op basis van ditzelfde incident reeds bij besluit van 13 januari 2023 in de HTL geplaatst. Hij heeft vervolgens op 27 januari 2023 vrijwillig de HTL verlaten. Op 30 januari 2023 meldde eiser zich weer in Ter Apel, waarna hij is doorgestuurd naar de HTL en daar op 31 januari 2023 weer is geplaatst. Op 3 februari 2023 heeft hij de HTL wederom vrijwillig verlaten. Op 13 februari 2023 heeft eiser zich weer bij de HTL gemeld en is onderhavig besluit genomen.
1.2.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 13 februari 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin het incident dat zich heeft voorgedaan is toegelicht. Verweerder 2 is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
2. Eiser meent dat op basis van zijn specifieke omstandigheden plaatsing onrechtmatig is. Eiser stelt dat op grond van openbare orde sprake dient te zijn van een werkelijke, actuele en voldoende bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, maar dat dit in zijn geval niet aan de orde is. Verweerder 1 heeft volgens eiser onvoldoende gemotiveerd waarom hij behoort tot de doelgroep voor plaatsing in de HTL. Volgens eiser wordt met plaatsing in de HTL beoogd krachtig op te treden tegen onaanvaardbaar gedrag van overlast gevende asielzoekers en daar is in zijn geval geen sprake van. Eiser acht het opleggen van de HTL-maatregel niet proportioneel en er is geen, althans onvoldoende rekening gehouden met zijn visie. In het bijzonder met het feit dat hij in 2018 al in de EBTL [4] verbleef, maar dat hij vanwege de zodanige schrijnende situatie daar geen andere uitweg zag dan het land te verlaten. Dat eiser wederom in de HTL verblijft doet afbreuk aan zijn psychische gezondheid. Eiser stelt dat hij slechts een aantal pijnstillers krijgt en dat hij geen toegang heeft tot een arts. Eiser meent dat de zwaarte van de maatregel niet in overeenstemming is met het karakter en de ernst van de gedraging. Tot slot voert eiser aan dat hij de uitkomst van zijn asielprocedure in vrijheid wil afwachten en zich altijd aan zijn afspraken met DT&V [5] en andere instanties heeft gehouden. Daarnaast heeft eiser verwezen naar de conclusies die volgen uit de brief van de Inspecteur-generaal Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspectie JenV) aan de staatssecretaris met betrekking tot het door de inspectie verrichtte onderzoek naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de HTL Hoogeveen van 12 oktober 2022.
3. Verweerder 1 stelt zich primair op het standpunt dat het beroep tegen het plaatsingsbesluit niet-ontvankelijk is, nu eiser geen procesbelang meer heeft. Eiser heeft de HTL vrijwillig verlaten en heeft te kennen gegeven af te zien van alle COa-faciliteiten.
3.1.
Verweerder 1 stelt zich subsidiair op het standpunt dat het plaatsingsbesluit op goede gronden berust. Verweerder 1 stelt dat het gedrag van eiser in de nacht van 9 op 10 januari 2023 terecht is gekwalificeerd als gedrag met het doel de ander fysieke schade toe te brengen. Eisers gedrag is terecht aangemerkt als onaanvaardbaar en ook als gedrag met een (zeer) grote impact. Gelet op dit gedrag behoort eiser tot de doelgroep in de HTL. Anders dan eiser betoogt volgt verweerder eiser niet in de stelling dat hij het incident niet heeft geïnitieerd en dat hij handelde uit zelfverdediging. Het COa heeft zeer uitgebreid beschreven wat er is gebeurd en wat het aandeel van eiser is geweest. Op camerabeelden is te zien dat een confrontatie ontstaat tussen eiser en een medebewoner, waarbij eiser klappen met een gebalde vuist uitdeelt en even later de keel van deze medebewoner enige tijd dichtknijpt. Dit kan nimmer worden gezien als zelfverdediging. Uit de uitgebreide verslaglegging van het COa volgt dat eiser meerdere keren agressief gedrag heeft vertoond en dat eerder opgelegde maatregelen en correctiegesprekken niets hebben geholpen. Verweerder 1 stelt dat de maatregel niet disproportioneel is gelet op het vorenstaande.
3.2.
Ten aanzien van eisers beroep op het onderzoek van de Inspectie JenV heeft verweerder 1 op de beleidsreactie gewezen van de staatssecretaris en de brief aan de Tweede Kamer van 13 oktober 2022 [6] . Daarnaast heeft eiser gesteld noch onderbouwd dat hij gedurende zijn tijd in de HTL onheus en disproportioneel is bejegend door het personeel aldaar, dat hij medische zorg nodig zou hebben en deze desondanks niet heeft gekregen. Niet is gebleken dan wel aangetoond dat er bij eiser sprake is van medische problematiek waardoor plaatsing in de HTL niet geschikt is. Verweerder 1 heeft voorafgaand aan de plaatsing een GZA akkoord ontvangen.
3.3
Verder heeft verweerder er op gewezen dat de bevoegdheid om eiser in de HTL te plaatsen volgt uit de artikelen 9, 10 en 19 van de Rva en dat daarbij de glijdende schaal van openbare orde daarbij niet wordt toegepast.
4. De rechtbank overweegt omtrent het procesbelang als volgt. Eiser heeft, indien zijn beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond wordt verklaard, recht op schadevergoeding over de periode dat hij onrechtmatig in zijn vrijheid is beperkt. Reeds daarom heeft eiser belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel. In het verlengde daarvan bestaat ook een belang bij de beoordeling van de plaatsing in de HTL, nu de vrijheidsbeperkende maatregel in hoofdzaak gemotiveerd is onder verwijzing naar het plaatsingsbesluit. De rechtbank zal de beroepen van eiser dan ook inhoudelijk beoordelen.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet ontkent dat hij betrokken is geweest bij het incident dat op 9 januari 2023 heeft plaatsgevonden en dat heeft geleid tot de HTL-plaatsing. De gestelde provocatie door een andere bewoner wordt op geen enkele wijze onderbouwd of nader toegelicht. De rechtbank gaat uit van de incidenten zoals opgenomen in de verslaglegging van het COa. Dat verslag is voldoende inzichtelijk. Uit het verslag volgt dat eiser op 9 januari 2023 na een handgemeen met een medebewoner (hierna: B) B naar de grond heeft gewerkt en boven op hem is gaan zitten. Eiser heeft B vervolgens met beide handen ter hoogte van zijn keel vastgepakt en hem met volle kracht geknepen. Op camerabeelden is waar te nemen dat B zich in eerste instantie verzet, maar hier kort daarna mee stopt en op de grond blijft liggen. Een andere medebewoner haalt beide mannen, nadat eiser 12 seconden lang de keel van B heeft dichtgeknepen, uit elkaar. Verweerder 1 heeft deze gedragingen terecht aangemerkt als gedragingen die een (zeer) grote impact hebben doen ontstaan bij de verschillende medewerkers. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden heeft overwogen dat het effectueren van opvang in eisers geval (thans) enkel mogelijk is door hem te plaatsen in de HTL, gelet op het door hem veroorzaakte incident in de reguliere opvangvoorziening. De HTL-maatregel is derhalve proportioneel. Dat eiser de uitkomst van asielprocedure in vrijheid wil afwachten en zich altijd aan zijn afspraken met DT&V en andere instanties heeft gehouden doet niet af aan de ernst en de impact van het incident.
4.2.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet reeds op basis van de bevindingen van de Inspectie JenV, die volgen uit de brief van de Inspecteur-generaal Inspectie JenV aan de staatssecretaris met betrekking tot het door de Inspectie JenV verrichtte onderzoek naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de HTL Hoogeveen van 12 oktober 2022, kan worden geconcludeerd dat de leefbaarheid en veiligheid in de HTL Hoogeveen niet zodanig is dat de opvang die daar wordt geboden, niet voldoet aan de minimale norm voor opvang zoals volgt uit de Opvangrichtlijn. De rechtbank wijst op de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 februari 2023, rechtsoverweging 9.1. (ECLI:NL:RBDHA:2023:1079), waarin is geconcludeerd dat op basis van de brief van de Inspectie JenV, in samenhang bezien met de beleidsreactie van 13 oktober 2022 (
Kamerstukken II2022/23, 19 637, nr. 2995), niet kan worden geconcludeerd dat de leefbaarheid en veiligheid in de HTL Hoogeveen zodanig is dat de opvang die wordt geboden in strijd is met artikelen 3 of 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Zoals deze rechtbank en zittingsplaats heeft overwogen in haar uitspraken van 11 november 2022 (ECLI:NL:RBNNE:2022:4176 en ECLI:NL:RBNNE:2022:4324) wordt plaatsing in de HTL in zijn algemeenheid niet onrechtmatig geacht, maar kan plaatsing in de HTL in het concrete geval wel onrechtmatig zijn. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in eisers geval geen sprake, nu eiser niet heeft onderbouwd dat in zijn concrete geval niet wordt voldaan aan de minimale norm voor opvang zoals volgt uit de Opvangrichtlijn.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van contra-indicaties. Voor zover eiser meent dat sprake is van een contra-indicatie vanwege zijn mentale gezondheid, heeft verweerder 1 zorgvuldig gehandeld door het GZA voor de HTL-plaatsing te raadplegen. Het GZA heeft niet aangegeven dat er een contra-indicatie bestaat voor plaatsing in de HTL. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat de zorg (in het geval van eiser) op de HTL onvoldoende (toegankelijk) is.
4.4.
De rechtbank volgt eisers betoog, dat het COa onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser behoort tot de doelgroep voor plaatsing in een HTL, niet. Anders dan eiser stelt is een HTL-maatregel niet alleen bedoeld om overlastgevers te confronteren met de gevolgen van hun gedrag, maar ook het beschermen van de veiligheid en het welzijn van andere bewoners en het COa-personeel van de opvanglocatie waar eiser eerst verbleef. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is de oplegging van de HTL-maatregel door het COa rechtmatig geweest.
4.5.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat er geen sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, overweegt de rechtbank dat onderhavige zaak geen aanknopingspunten biedt voor de kennelijke stelling van eiser dat moet worden aangesloten bij de Unierechtelijke uitleg van het openbare orde-criterium.
5. Verder oordeelt de rechtbank dat, nu bestreden besluit 2 voor wat betreft de motivering een verwijzing bevat naar het bestreden besluit 1, dit besluit rechtmatig is geacht en eiser overigens geen gemotiveerde beroepsgronden naar voren heeft gebracht tegen dit besluit, het beroep tegen besluit 2 niet slaagt.
6. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier, op , en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 1, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op bestreden besluit 2, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rva
2.Handhaving- en Toezichtlocatie
3.Vreemdelingenwet 2000
4.extra begeleiding en toezichtlocatie
5.Dienst Terugkeer & Vertrek
6.TK 19 637, nr. 2995