ECLI:NL:RBDHA:2023:3931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
NL23.4738
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening met betrekking tot Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat er ernstige tekortkomingen zijn in de opvang van asielzoekers in Italië, wat zou betekenen dat een overdracht in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft de zaak op 8 maart 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, en dat verweerder zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan baseren. Eiser heeft echter niet voldoende bewijs geleverd dat er in zijn specifieke geval van dit beginsel afgeweken moet worden. De rechtbank wijst erop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerdere uitspraken heeft geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië nog steeds van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, en dat het beroep ongegrond is verklaard. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4738

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.4739, op 8 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G.M.A. Al-Harbia. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Op 16 augustus 2022 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder die aanvraag niet in behandeling genomen. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 30 juli 2022 Italië illegaal is ingereisd. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening [2] is de lidstaat waar de vreemdeling op illegale wijze de grens heeft overschreden vanuit een derde land verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Verweerder heeft Italië daarom op 13 september 2022 verzocht om eiser over te nemen. Italië heeft niet binnen de daarvoor geldende termijn van twee maanden op dit verzoek gereageerd. Daarmee staat de verantwoordelijkheid van Italië voor de inhoudelijke behandeling van eisers asielaanvraag met ingang van 14 november 2022 vast.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Italië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er ernstige tekortkomingen zijn in de opvang voor asielzoekers in Italië. Een overdracht is daarom in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest. [4] Eiser verwijst daarbij naar de
circular lettervan de Dublin-Unit Italië van 5 december 2022 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 30 januari 2023. [5] Voorts is eiser in Italië in detentie opgesloten geweest. Er is hem geen mogelijkheid geboden om zijn beklag te doen over de slechte bejegening in Italië. Ook is hij niet in de gelegenheid gesteld een asielaanvraag in te dienen in Italië. Daarnaast heeft eiser geen deugdelijke opvang en voorzieningen gehad in Italië. Nu eiser niet de gelegenheid heeft gehad een asielverzoek in te dienen, is er een verschil in vluchtelingrechtelijke bescherming tussen Italië en Nederland. Tot slot heeft verweerder ten onrechte gesteld dat niet is gebleken dat eiser zich daadwerkelijk tot de Italiaanse autoriteiten zou hebben gewend om een klacht in te dienen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Vaststaat dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [6]
5. Eiser is hierin niet geslaagd. De Afdeling [7] heeft in verschillende (ook recente) uitspraken geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [8] Daarnaast volgt uit de
circular lettervan 5 december 2022 dat er sprake is van een verzoek van de Italiaanse autoriteiten tot tijdelijke opschorting van overdrachten op grond van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel en dat dit niet tot gevolg heeft dat de vaststelling van de verantwoordelijkheid van Italië onrechtmatig is. Dit kan worden vergeleken met de eerdere tijdelijke opschorting van overdrachten in verband met het coronavirus. Ook toen waren er geen overdrachten mogelijk en de Afdeling heeft in die situatie geoordeeld dat er sprake was van ook een tijdelijke onmogelijkheid. [9] Dat op dit moment onbekend is hoelang de opschorting zal duren, staat er niet aan in de weg dat eiser alsnog kan worden overgedragen indien de opschorting voor het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn wordt opgeheven. Wanneer daarentegen eiser niet binnen die uiterste termijn kan worden overgedragen, zal hij vervolgens worden opgenomen in de nationale procedure. Het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, slaagt om deze reden niet. De
circular letterheeft dan ook niet tot gevolg dat het besluit onrechtmatig is.
6. Ook de overige door eiser genoemde argumenten treffen geen doel. Dat eiser in Italië slecht is behandeld, in detentie was opgesloten en dat hem geen mogelijkheid is geboden om zijn beklag te doen en een asielverzoek in te dienen, heeft eiser niet onderbouwd. Verweerder stelt daarnaast terecht dat eiser niet uit persoonlijke ervaringen kan putten over de kwaliteit van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië, nu hij nooit een asielaanvraag heeft ingediend in Italië. Zijn verklaring dat hij hiertoe niet in de gelegenheid is gesteld leidt niet tot een andere conclusie. Uit het aanmeldgehoor blijkt namelijk dat Nederland zijn eindbestemming was. Verweerder heeft in dit verband ook terecht opgemerkt dat Italië met het (fictief) claimakkoord de garantie heeft gegeven dat de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen, in behandeling wordt genomen. Dat betekent ook dat eiser aanspraak maakt op opvangvoorzieningen. Voor zover eiser stelt dat Italië handelt in strijd met deze richtlijnen kan en dient hij daarover te klagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij zich daadwerkelijk tot de Italiaanse autoriteiten heeft gewend om een klacht in te dienen of dat dit voor hem niet mogelijk zou zijn.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om eisers asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. (EU) 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Uitspraken van 6 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:38, 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1324 en 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3272.