ECLI:NL:RBDHA:2023:3754
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Erkenning van EU-beroepskwalificaties voor ongeüniformeerd persoonsbeveiliger en de toepassing van compensatiemaatregelen
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die zijn EU-beroepskwalificaties als ongeüniformeerd persoonsbeveiliger in Nederland wilde laten erkennen, en de minister voor Rechtsbescherming. De eiser had op 18 november 2020 een aanvraag ingediend voor erkenning van zijn kwalificaties, die hij in het Verenigd Koninkrijk en Polen had behaald. De minister heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat de opleidingen niet gelijkwaardig waren aan de Nederlandse eisen voor het beroep van persoonsbeveiliger. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister zich terecht baseerde op adviezen van de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), die concludeerden dat de opleidingen van eiser niet voldeden aan de Nederlandse normen.
De rechtbank oordeelde dat de minister in zijn besluitvorming niet in strijd heeft gehandeld met het verbod op reformatio in peius, omdat de afwijzing van de aanvraag niet verslechterde ten opzichte van eerdere besluiten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister niet verplicht was om een compensatiemaatregel toe te passen, omdat de verschillen in opleidingsniveau te groot waren. Eiser had niet aangetoond dat de adviezen van de SBB onjuist waren en de rechtbank heeft geen bijzondere omstandigheden gevonden die een afwijking van de regelgeving rechtvaardigden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit. De redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was niet overschreden, waardoor er ook geen grond was voor schadevergoeding vanwege de duur van de procedure.