ECLI:NL:RBDHA:2023:3686

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
NL23.2211
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser afgewezen wegens kennelijk ongegrondheid en inreisverbod opgelegd

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die Iraakse nationaliteit claimt en afkomstig is uit Koerdisch gebied in Noord-Irak. Eiser heeft asiel aangevraagd omdat hij vreest gerekruteerd te worden door de PKK, een Koerdische militante organisatie. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk door de PKK wordt gezocht. De rechtbank heeft de zaak op 16 februari 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de verklaringen van eiser geloofwaardig vond, maar niet voldoende bewijs heeft gezien voor een reële vrees voor vervolging. Eiser heeft een jaar lang in zijn herkomstgebied verbleven zonder benadering door de PKK, en de rechtbank concludeert dat er geen aanwijzingen zijn voor grootschalige rekrutering van volwassenen door de PKK. Eiser heeft ook aangevoerd dat er sprake is van een 15c-situatie in zijn herkomstgebied, maar de rechtbank volgt deze redenering niet, omdat de overgelegde informatie onvoldoende aanknopingspunten biedt voor deze conclusie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat eiser geen medisch onderzoek is aangeboden voor het nader gehoor. Echter, de rechtbank heeft dit gebrek gepasseerd op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij hierdoor in zijn belangen is geschaad. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.2211

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

ProcesverloopBij besluit van 18 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig T. Cetinkaya. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt de Iraakse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 2001. Hij komt uit Koerdisch gebied in Noord-Irak. Eiser is gevlucht vanwege gevechten tussen het Turkse leger en de PKK. Hij heeft asiel aangevraagd omdat hij vreest dat hij gerekruteerd zal worden door de PKK.
1.1.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen. Verweerder vindt de verklaringen van eiser geloofwaardig, maar neemt niet aan dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade. Doorslaggevend hierbij is voor verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk wordt gezocht door de PKK. Eiser heeft een jaar lang thuis verbleven zonder te zijn gerekruteerd en uit openbare bronnen blijkt niet van massale rekrutering. Verweerder neemt tot slot niet aan dat eiser vanwege willekeurig geweld alleen maar door zijn aanwezigheid in zijn herkomstgebied een reëel risico loopt op ernstige schade (een zogenoemde ‘15c-situatie’). Verweerder heeft de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen, omdat eiser zijn asielwens niet zo snel mogelijk kenbaar heeft gemaakt. Als gevolg daarvan is eiser een vertrektermijn onthouden en is hem een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. In het kader van de leesbaarheid gaat de rechtbank hierna per onderdeel in op wat eiser heeft aangevoerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Zorgvuldigheid van het besluit
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat hem geen medisch onderzoek is aangeboden voor het nader gehoor. Uit het later afgenomen medisch onderzoek blijkt dat hij psychische klachten heeft, maar niet blijkt uit het rapport waarom deze klachten geen beperking opleveren.
3.1.
De rechtbank is het met eiser eens dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Uit de wet en het beleid van verweerder vloeit voort dat de vreemdeling een medisch onderzoek wordt aangeboden [2] . Dit helpt verweerder om te beoordelen of er voor de vreemdeling bijzondere waarborgen nodig zijn, zoals bijvoorbeeld het treffen van bijzondere voorzieningen tijdens het nader gehoor. Eiser heeft in het aanmeldgehoor ook aangegeven dat hij gebruik wil maken van het medisch onderzoek [3] . Hij is pas na het nader gehoor medisch onderzocht, terwijl dat ervoor had moeten gebeuren.
3.2.
Toch ziet de rechtbank aanleiding om dit geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [4] en overweegt daartoe als volgt. Volgens het advies van Medifirst van 28 december 2022 heeft eiser psychische klachten, maar leveren deze klachten medisch gezien geen beperking op voor het horen van eiser. Daarnaast is aan eiser tijdens het nader gehoor gevraagd of hij lichamelijk en geestelijk in staat is om het gehoor te laten plaatsvinden en of er dingen zijn waar tijdens het gehoor rekening mee moet worden gehouden. Ook is hem aangegeven dat hij het moet zeggen als hij behoefte heeft aan een pauze. Op de vraag of hij medische klachten heeft, heeft eiser zelf aangegeven dat hij geen medische klachten heeft.
3.3.
Het door eiser overgelegde onderzoeksformulier leidt niet tot een ander oordeel. Uit het formulier volgt onder meer dat eiser inslaapproblemen heeft, dat hij bang en angstig is in verband met een mogelijke uitzetting naar Irak en dat hij snel en gemakkelijk boos is. Medifirst heeft in het advies ook erkend dat eiser last heeft van psychische klachten, maar dat dat deze geen beperking opleveren voor het horen van eiser.
3.4.
Nu eiser niet heeft aangegeven op welke manier hij in zijn belangen zou zijn geschaad en de rechtbank dit ook niet is gebleken ziet de rechtbank aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
Rekrutering door de PKK
3.5.
Eiser voert aan dat hij vanwege het gevaar voor rekrutering door de PKK een gegronde vrees heeft voor vervolging en/of een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder is onvoldoende ingegaan op de landeninformatie die eiser eerder heeft overgelegd. Eiser wijst nogmaals op deze stukken, waaruit blijkt dat de PKK kinderen en Yezidi’s ontvoert en rekruteert. Verweerder heeft bij de beoordeling van het asielrelaas verder geen rekening gehouden met het referentiekader van eiser. Hierbij verwijst eiser naar twee uitspraken van de hoogste bestuursrechter [5] .
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege het gestelde gevaar voor rekrutering door de PKK een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder heeft voorop kunnen stellen dat eiser alleen heeft verklaard dat zijn moeder via anderen zou hebben gehoord dat de PKK eiser zou willen rekruteren. Eiser kan niet op een andere manier onderbouwen dat de PKK hem zoekt om te rekruteren. Verweerder heeft in dit kader van belang kunnen vinden dat eiser als meerderjarige bijna een jaar lang thuis heeft verbleven en dat hij in die tijd nooit persoonlijk is benaderd om hem te rekruteren. Ook heeft verweerder terecht gesteld dat eiser niet behoort tot een groep waaronder de PKK blijkens de overgelegde informatie rekruteert, namelijk onder Yezidi’s en kinderen. Verder heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat uit de informatie niet blijkt dat sprake is van grootschalige rekrutering van volwassenen door de PKK.
3.7.
Ten aanzien van het referentiekader overweegt de rechtbank het volgende. Voor zover eiser betoogt dat vanwege zijn referentiekader voor hem een lagere bewijslast geldt om de gestelde vrees aannemelijk te maken, volgt de rechtbank dat niet. De rechtbank overweegt verder dat de verklaringen van eiser geloofwaardig zijn bevonden door verweerder. De gestelde vrees is niet aannemelijk geacht met name omdat eiser nooit persoonlijk door de PKK is benaderd of opgezocht en omdat zijn moeder alleen via anderen zou hebben gehoord dat de PKK eiser zou willen rekruteren. De rechtbank ziet niet in hoe het referentiekader invloed heeft op deze feitelijke omstandigheden. Dat verweerder in dit kader onvoldoende oog heeft gehad voor het referentiekader van eiser volgt de rechtbank dan ook niet.
3.8.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de relevante elementen uit eisers asielrelaas niet zijn te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. De enkele betwisting hiervan door eiser leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft niet kenbaar gemaakt welke vervolgingsgrond op hem van toepassing zou zijn.
15c-situatie
3.9.
Eiser voert verder aan dat er in zijn herkomstgebied sprake is van een 15c-situatie. Hij verwijst hiervoor naar verschillende openbare bronnen. Hieruit blijkt dat sprake is van een verslechtering van de situatie sinds het laatste Ambtsbericht [6] . Een beschermingsalternatief is er in Irak niet voor hem.
3.1
Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000 beoogt bescherming te bieden in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict zo hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, alleen door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op de in dat artikelonderdeel bedoelde bedreiging. Deze uitzonderlijke situatie valt onder de 'most extreme case of general violence', bedoeld in het NA-arrest van het EHRM [7] . Bij de beoordeling of zich de uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn voordoet, is onder meer van belang of de bij het gewapend conflict betrokken partijen zich richten tegen burgers, dan wel vechten op een manier die het risico op willekeurige burgerslachtoffers vergroot, of de geweldpleging wijdverspreid is, of het gewapend conflict al dan niet beperkt is tot bepaalde gebieden, in hoeverre een veiligheidsstructuur aanwezig is en ook hoeveel burgers slachtoffer zijn geworden van het geweld of als gevolg daarvan ontheemd zijn geraakt [8] .
3.11.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de overgelegde stukken onvoldoende aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat er in Noord-Irak sprake is van een 15c-situatie. In het bestreden besluit heeft verweerder naar het Ambtsbericht van oktober 2021 verwezen. Daarin staat onder meer dat het Turkse leger offensieven uitvoert tegen de PKK en dat er bij confrontaties tussen het Turkse leger en de PKK in 2020 en 2021 een aantal burgers om het leven is gekomen. In 2021 hebben meerdere militaire lucht- en grondoperaties plaatsgevonden die onder meer tot gevolg hadden dat meerdere dorpen zijn verlaten door de inwoners.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat uit de overgelegde stukken onvoldoende blijkt dat sindsdien sprake is van een dusdanige verslechtering dat moet worden uitgegaan van een 15c-situatie. Zo blijkt uit een deel van de stukken dat er door bombardementen en luchtaanvallen burgers en toeristen zijn omgekomen en dat een deel van de bevolking is gevlucht of is aangezegd binnen te blijven. Deze informatie verschilt niet dusdanig van wat er in het Ambtsbericht al is opgenomen. Verder heeft eiser gewezen op een artikel van ACLED [9] over het geweld in 2021 en op informatie over de toename van geweld in 2022. Daaruit blijkt dat het aantal gewelddadige confrontaties tussen het Turkse leger en de PKK in 2021 en 2022 is gestegen. Los van het feit dat de verslagperiode van het Ambtsbericht een groot deel van 2021 beslaat, maakt een enkele stijging van het geweld tussen het Turkse leger en de PKK nog niet dat sprake is van een artikel 15c-situatie gelet op de strenge eisen die de hoogste bestuursrechter daaraan stelt. De rechtbank acht daarbij, onder verwijzing naar die jurisprudentie, ook van belang dat uit de nieuwe informatie niet blijkt dat de betrokken partijen zich richten tegen burgers of dat zij vechten op een manier die het risico op willekeurige burgerslachtoffers vergroot.
Kennelijk ongegrond en inreisverbod
3.12.
Eiser voert tot slot aan dat zijn aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond is afgewezen en dat hem dus geen inreisverbod had mogen worden opgelegd. Hij was heel jong en kwetsbaar toen hij aankwam in Nederland, waardoor hij niet wist wat hij moest doen en waar hij asiel moest aanvragen. Ook in dit kader heeft verweerder nagelaten het referentiekader van eiser te betrekken.
3.13.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Verweerder heeft er in het bestreden besluit terecht op gewezen dat eiser heeft verklaard dat hij naar Nederland is gekomen met als enig doel om asiel aan te vragen. Het lag dan ook op zijn weg om zich zo snel mogelijk met die wens bij de autoriteit te melden. Ook nadat eiser was aangehouden door de politie heeft het nog enige tijd geduurd voordat eiser zijn asielaanvraag heeft ingediend. Dit heeft verweerder kunnen tegenwerpen. Verweerder heeft de aanvraag daarom als kennelijk ongegrond kunnen afwijzen. Het enkele feit dat eiser op dat moment 20 jaar was, heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden om tot een andere conclusie te komen. Het betoog dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser, slaagt dan ook niet.
3.14.
Gelet op het voorgaande, heeft verweerder eiser een vertrektermijn kunnen onthouden. Verweerder heeft daarom terecht een inreisverbod opgelegd.
Wat is de conclusie?
4. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Artikel 3.109, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en paragraaf C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Pagina 11 van het rapport Aanmeldgehoor.
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Zei de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 4 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1754) en 12 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3677).
6.Algemeen ambtsbericht Irak – oktober 2021.
7.Het arrest NA tegen het Verenigd Koninkrijk van het Europees Hof voor de rechten van de mens van 17 juli 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:0717JUD002590407.
8.Zie voor het voorgaande de uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:84.
9.Armed Conflict Location & Event Data Project.