ECLI:NL:RBDHA:2023:2442

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
NL23.976 en NL23.977
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijk beletsel voor overdracht van Dublinclaimanten naar Italië in asielprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Syrische asielzoeker, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is door verweerder niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser betwist deze beslissing en stelt dat Italië niet langer kan worden beschouwd als een veilig land voor overdracht van asielzoekers, verwijzend naar een Circular Letter van de Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022, waarin wordt aangegeven dat de overdrachten tijdelijk moeten worden opgeschort vanwege een tekort aan opvangplekken.

De rechtbank oordeelt dat de opschorting van de overdrachten naar Italië moet worden gezien als een tijdelijk beletsel. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van 19 januari 2023, waarin werd vastgesteld dat de situatie in Italië niet zodanig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden toegepast. De rechtbank erkent dat als de opschorting voortduurt, er mogelijk een moment komt waarop niet meer van een tijdelijk beletsel kan worden gesproken, maar vooralsnog is de situatie in Italië niet structureel problematisch.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat een rechtsmiddel open voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.976 (beroep)
NL23.977 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

In het besluit van 6 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 31 januari 2023 op zitting behandeld. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [datum] 1996 en heeft de Syrische nationaliteit. Uit het Eurodac-systeem is gebleken dat eiser op 17 mei 2022 illegaal via Italië het grondgebied van de lidstaten is ingereisd.

Het bestreden besluit

2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Hierin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening [2] een andere lidstaat hiervoor verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
De gronden van beroep
3. Eiser doet een beroep op de Circular Letter van 5 december 2022 en de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 29 december 2022 [3] en 13 januari 2023. [4] Eiser betwist dat de opschorting van de overdrachten slechts een tijdelijk beletsel is en stelt dat uit de Circular Letter blijkt dat Italië geen opvang kan bieden. Verder stelt eiser dat de Circular Letter de informatie uit het AIDA-rapport van mei 2022 bevestigd en dat verweerder niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië. Zodoende is verweerder gehouden de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken.
De beoordeling van de rechtbank
4. Het beroep is ongegrond. De rechtbank legt hieronder uit waarom.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de Circular Letter niet dat verweerder niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië. Voor de motivering van dit oordeel volstaat de rechtbank hier met een verwijzing naar de motivering in een eerdere uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats over dit onderwerp, te weten de uitspraak van 19 januari 2023. [5] Kort gezegd geeft de rechtbank in die uitspraak als motivering dat hij verweerder volgt in zijn standpunt dat uit de informatie in de Circular Letter en het bericht van 4 januari 2023 van de Italiaanse autoriteiten blijkt dat de opschorting van overdrachten aan Italië in het kader van de Dublinverordening moet worden beschouwd als een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. Het beroep van eiser op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 29 december 2022 en 14 januari 2023 slaagt niet omdat de rechtbank in die uitspraken oordeelde dat er onvoldoende informatie beschikbaar was om te spreken van een tijdelijk, feitelijk beletsel en dat verweerder hier ten onrechte geen nader onderzoek naar had gedaan. In het onderhavige geval is de rechtbank van oordeel dat er wel voldoende informatie beschikbaar is voor het de conclusie dat er sprake is van een tijdelijk beletsel. Italië heeft namelijk op 4 januari 2023 gemeld dat de oorzaak van de opschorting is gelegen in de grote aantallen asielzoekers die over land en over zee aankomen in Italië. Daarbij heeft Italië verzocht om de overdrachten opnieuw in te plannen vanaf februari in de hoop dat de problemen dan voldoende zijn opgelost. Dat Italië, zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven, inmiddels heeft laten weten dat de overdrachten weer met één week zijn opgeschort, tot de tweede week van februari, doet hier niet aan af omdat dit nog steeds enkel duidt op een tijdelijk beletsel.
Voor zover eiser stelt dat de reeds bekende informatie uit het AIDA-rapport wordt bevestigd in de Circular Letter omdat hieruit blijkt dat er een tekort aan opvangfaciliteiten is in Italië, oordeelt de rechtbank dat dit niet zonder meer maakt dat er sprake is van structurele en fundamentele tekortkomingen zoals bedoeld in het arrest Jawo. [6] Gelet op inhoud van de Circular Letter, gaat de rechtbank ervan uit dat het tekort aan opvangvoorzieningen in Italië tijdelijk van aard is en daarom niet, althans nog niet, structureel is. De rechtbank kan zich echter wel voorstellen dat als de opschorting van de terugname van Dublinclaimanten voortduurt, er een moment komt dat niet meer gesproken kan worden van een tijdelijk feitelijk beletsel, maar een structurele tekortkoming in de opvang van Dublinterugkeerders die kan leiden tot de conclusie dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Gezien deze beslissing over het beroep van eiser, is er geen reden meer om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. Besseling, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
6.ECLI:EU:C:2019:218.