ECLI:NL:RBDHA:2023:2424

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
NL22.16920
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke heroverweging van asielaanvraag met betrekking tot homoseksuele geaardheid en ingangsdatum asielvergunning

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Afghaanse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 23 mei 2022 verzocht om een bestuurlijke heroverweging van de afwijzing van zijn eerste asielaanvraag, die hij op 29 november 2016 had ingediend. De eerste aanvraag werd afgewezen op basis van de onbetrouwbaarheid van zijn relaas over bedreigingen vanwege de werkzaamheden van zijn vader. Eiser diende later, op 8 september 2020, een opvolgende asielaanvraag in, die werd ingewilligd op basis van zijn homoseksuele geaardheid. Eiser verzocht nu om de ingangsdatum van zijn asielvergunning te laten ingaan op de datum van zijn eerste aanvraag, omdat hij ten tijde van die aanvraag al voldeed aan de voorwaarden voor asiel, maar dit motief niet had durven aanvoeren vanwege culturele en psychische obstakels.

De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte het verzoek tot heroverweging had afgewezen. De rechtbank stelde vast dat eiser ten tijde van de eerste aanvraag ook homoseksueel was, maar dat hij dit niet kon aanvoeren. De rechtbank benadrukte dat de erkenning van de vluchtelingenstatus declaratoir van aard is en dat het niet relevant is dat eiser zijn geaardheid niet eerder heeft benoemd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en stelde de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel vast op 29 november 2016. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.16920
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. L.M. Straver),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Ruijzendaal).

Procesverloop

Op 23 mei 2022 heeft eiser verzocht om een bestuurlijke heroverweging van de afwijzing van zijn eerste asielaanvraag.
Verweerder heeft dit verzoek in het besluit van 2 augustus 2022 (het bestreden besluit) afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Afghaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1999.
Achtergrond
2. Eiser heeft op 29 november 2016 zijn eerste asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij uit Afghanistan moest vluchten, omdat zijn vader hoofd was van een gevangenis en eisers familie vanwege deze werkzaamheden door een machtig en invloedrijk persoon in Afghanistan werden bedreigd. Verweerder vond dit relaas niet geloofwaardig en heeft de eerste asielaanvraag in het besluit van 25 augustus 2017 afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser in eerste instantie gegrond
verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag.1 Vervolgens heeft verweerder in het besluit van 14 juni 2019 de asielaanvraag opnieuw afgewezen. De rechtbank2 en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)3 hebben het beroep respectievelijk hoger beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
3. Op 8 september 2020 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij niet naar Afghanistan terug kan vanwege zijn homoseksuele geaardheid. In het besluit van 20 april 2022 heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser ingewilligd met ingang van 8 september 2020.
4. Eiser heeft een verzoek tot bestuurlijke heroverweging ingediend van de afwijzing van zijn eerste asielaanvraag. Eiser wil met dit verzoek bereiken dat zijn asielvergunning ingaat op 29 november 2016 in plaats van op 8 september 2020.
Het bestreden besluit
5. In het bestreden besluit wijst verweerder het verzoek tot heroverweging van de afwijzing van de eerste asielaanvraag af, omdat eiser het asielmotief dat tot inwilliging heeft geleid van de opvolgende asielaanvraag niet aan zijn eerste asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. Dit had volgens verweerder objectief gezien wel gekund, omdat eiser ook ten tijde van eerste aanvraag bekend was met zijn homoseksuele geaardheid. Daarbij kan een verzoek tot heroverweging volgens verweerder ook geen betrekking hebben op nieuwe asielmotieven die in het kader van opvolgende aanvragen kenbaar worden gemaakt. In dat geval doet zich geen situatie voor waarin de vreemdeling al eerder voldeed aan alle voorwaarden voor vergunningverlening.4
Standpunt eiser
6. Eiser vindt dat verweerder ten onrechte het verzoek tot bestuurlijke heroverweging heeft afgewezen. De opvolgende asielaanvraag is ingewilligd vanwege zijn homoseksuele geaardheid. Deze omstandigheid bestond ook al ten tijde van de eerste asielaanvraag, maar door schaamte, culturele obstakels en psychische problemen kon eiser dit niet bij de eerste asielaanvraag naar voren brengen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser een brief van zijn psycholoog en psychiater overgelegd. Verweerder heeft het besluit ondeugdelijk gemotiveerd door te stellen dat eiser dit motief ook bij de eerdere asielaanvraag naar voren had kunnen brengen. Verder voert eiser aan dat uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat als iemand ten tijde van de eerdere aanvraag voldeed aan de vereisten voor een asielvergunning het verzoek om heroverweging moet worden ingewilligd.5 Daar is volgens eiser in zijn geval sprake van.
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank geeft eiser gelijk. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte het verzoek het om bestuurlijke heroverweging heeft afgewezen. De rechtbank overweegt
1. Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 22 juni 2018 met zaaknummer NL17.7698.
2 Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 27 juli 2020 met zaaknummer NL19.16082.
3 Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 november 2020 met zaaknummer 202004639/1/ V2.
4 Verweerder verwijst naar ECLI:NL:RVS:2021:1430.
als volgt.
8. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat een verzoek om bestuurlijke heroverweging kan leiden tot het verlenen van een verblijfsvergunning met een ingangsdatum vóór de datum van dat verzoek. Dit is ook zo als het eerdere besluit niet evident onjuist was. Het later bekend worden van informatie, waaruit volgt dat een vreemdeling al eerder voldeed aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning , kan ertoe leiden dat verweerder van een eerder besluit moet terugkomen. In dat geval moet verweerder de ingangsdatum afstemmen op de datum waarop de vreemdeling aan de vereisten voor vergunningverlening voldoet. Artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) staat hieraan niet in de weg.
9. De rechtbank stelt voorop dat de erkenning van de vluchtelingenstatus declaratoir van aard is. Dit volgt onder meer uit de preambule van de Kwalificatierichtlijn. In het Nederlandse recht valt de verlening van de vluchtelingenstatus samen met de verlening van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.6 Dit betekent dat de weigering van verweerder om de ingangsdatum van de asielvergunning van eiser eerder vast te stellen in feite dus inhoudt dat verweerder niet erkent dat eiser op 29 november 2016 in aanmerking kwam voor een vluchtelingenstatus. De rechtbank oordeelt dat gelet op de declaratoire aard van de vluchtelingenstatus het standpunt van verweerder, dat een verzoek tot bestuurlijke heroverweging alleen kan slagen als een asielmotief ook aan de eerdere asielaanvraag ten grondslag is gelegd, geen stand kan houden. Dat eiser bij zijn eerste asielaanvraag niet heeft verklaard over zijn
homoseksualiteit laat immers onverlet dat hij op een later moment aannemelijk kan maken dat hij ten tijde van de eerste aanvraag wel voldeed aan de vereisten voor erkenning als vluchteling en daarmee ook aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning asiel. Dit heeft verweerder ten onrechte niet onderkend bij de beoordeling van het verzoek om bestuurlijke heroverweging.
10. De rechtbank overweegt verder dat iemand aan een verzoek tot bestuurlijke heroverweging nieuw gebleken feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten grondslag moet leggen. Naar vaste rechtspraak moet het hierbij gaan om feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en daarom behoorden te worden aangevoerd.7
11. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser ten tijde van de eerste asielaanvraag ook homoseksueel was. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheid dat eiser tijdens de eerste asielprocedure op de hoogte was van zijn homoseksuele geaardheid in dit geval niet betekent dat verweerder het verzoek om bestuurlijke overweging mocht afwijzen. Anders dan verweerder op de zitting heeft aangevoerd, kan op grond van artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn niet zonder meer aan eiser worden tegengeworpen dat hij bij zijn eerste aanvraag niet direct over zijn geaardheid heeft verklaard. Uit vaste rechtspraak volgt dat de verplichting om op grond van artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn ‘zo spoedig mogelijk’ alle elementen voor de onderbouwing van een verzoek om internationale bescherming naar voren te brengen is genuanceerd. Verweerder moet bij de beoordeling of aan deze verplichting is voldaan rekening houden met de individuele situatie en persoonlijke
7 Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2020:663.
omstandigheden van eiser.8 Dit vergt dus - anders dan verweerder veronderstelt - een subjectieve beoordeling. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank met de brieven van zijn behandelaren aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdens de vorige procedure niet in staat was om te verklaren over zijn homoseksuele geaardheid. Die brieven geven een objectivering van eisers verklaring dat hij destijds niet in staat was om over zijn geaardheid te verklaren. Dat eiser dit niet kon heeft te maken met zijn psychische gesteldheid, zijn culturele achtergrond en het feit dat zijn in Nederland wonende nicht bij de vorige asielprocedure nauw betrokken was. Zodra eiser hiertoe wel in staat was heeft hij een opvolgende asielaanvraag ingediend, die is ingewilligd.
12. In het geval van eiser is dus sprake van feiten en omstandigheden die al ten tijde van de vorige procedure speelden, maar die eiser naar het oordeel van de rechtbank niet vóór het eerdere besluit kon en daarom ook niet behoorde aan te voeren. Ook om deze reden kan eiser, ondanks dat hij in de eerste asielprocedure zijn homoseksuele geaardheid niet heeft benoemd, zijn geaardheid toch aan het verzoek tot bestuurlijke heroverweging van de afwijzing van de eerste asielaanvraag ten grondslag leggen.
13. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is om deze reden gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal in het vervolg van deze uitspraak onderzoeken of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien.
14. Verweerder heeft tijdens de zitting bevestigd dat het verzoek om bestuurlijke heroverweging was ingewilligd als eiser bij zowel zijn eerste als de opvolgende asielaanvraag had benoemd dat hij niet terug naar Afghanistan kan gaan vanwege zijn homoseksuele geaardheid. In het geval dat eiser in de eerste procedure over zijn homoseksualiteit had verklaard en die verklaringen destijds onvoldoende geloofwaardig waren beoordeeld, maar eiser tijdens de tweede procedure wel overtuigend genoeg kon verklaren, dan had verweerder aanleiding gezien om een asielvergunning met ingang van 29 november 2016 te verlenen. Omdat eiser niet kan worden verweten dat hij zijn asielmotief pas na zijn eerste asielaanvraag aan verweerder kenbaar heeft gemaakt, beoordeelt de rechtbank eisers verzoek alsof hij zijn asielmotief wel bij zijn eerste asielverzoek naar voren heeft gebracht. De rechtbank ziet daarom, mede gelet op wat is overwogen onder 8, aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en de ingangsdatum van verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vast te stellen op 29 november 2016.
15. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank begroot deze kosten op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
8 ECLI:NL:RVS:2015:2170 (overweging 5) en ECLI:EU:C:2013:720.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt gesteld op 29 november 2016 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 februari 2023
Mr. J.J. Catsburg R.G.A. Beijen
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: