ECLI:NL:RBDHA:2023:2343

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
NL22.15573
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van familieleven en belangenafweging

In deze zaak hebben eisers, een Eritrees gezin, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om als gezinsleden bij hun dochter, referente, in Nederland te kunnen verblijven. Referente is als alleenstaande minderjarige vluchteling naar Nederland gekomen en heeft een asielvergunning. De aanvraag voor nareis is eerder afgewezen omdat de ouders geen antecedentenverklaring konden overleggen. De vader woont en werkt in Israël, terwijl de moeder en zusjes in Ethiopië verblijven. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 december 2022, waarbij de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder in de belangenafweging het juiste uitgangspunt heeft genomen en voldoende gemotiveerd heeft waarom de aanvraag is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, maar dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen. De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen en het beroep van eisers ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: AWB NL22.15573
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen [eiser] (vader),V-nummer: [V-nummer 1]
[eiseres] (moeder), V-nummer: [V-nummer 2] mede namens hun minderjarige kinderen:
[minderjarige 1] (zusje ),V-nummer: [V-nummer 3]
[minderjarige 2] (zusje),V-nummer [V-nummer 4] gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. M.L. van Leer), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. A. Maas).
Inleiding
1. Eisers en referente hebben de Eritrese nationaliteit. Referente is als alleenstaande minderjarige vluchteling naar Nederland gekomen en beschikt over een asielvergunning met ingang van 15 augustus 2015. Binnen de daarvoor geldende termijn heeft referente op 26 januari 2016 voor eisers een nareisaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag op 29 maart 2018 afgewezen, omdat de ouders geen antecedentenverklaring konden overleggen en de zusjes door het besluit niet van hun ouders gescheiden werden.
2. Moeder en de zusjes verblijven op dit moment in Ethiopië. Vader woont en werkt in Israël. Vader onderhoudt de moeder en zusjes op afstand. Eisers hebben op 25 juni 2020 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’. In het besluit van 28 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Eisers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
3. In het besluit van 17 juni 2021 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. Deze rechtbank, zittingsplaats
Haarlem, heeft het beroep in de uitspraak van 23 mei 20221 gegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank het besluit van 17 juni 2021 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
4. Verweerder heeft referente vervolgens op 27 juni 2022 gehoord. In het besluit van 14 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers opnieuw

1.ECLI:NL:RBNHO:2022:5134.

ongegrond verklaard. Verweerder is bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, referente, S.B. Aniania als tolk en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
Vrijstelling griffierecht
6. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Eisers hebben voldoende aangetoond dat zij voldoen aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent eisers daarom vrijstelling van de betaling tot griffierecht.
Het bestreden besluit
7. Er is volgens verweerder sprake van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eisers en referente, omdat referente als jongvolwassene nog tot het gezin van haar ouders behoort. Verweerder wijst de aanvraag af, omdat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. Het belang van de Nederlandse staat weegt volgens verweerder zwaarder dan het belang van eisers en referente om het gezinsleven in Nederland uit te oefenen. Afwijzing van de aanvraag is daarom niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.
Standpunt eisers
8. Eisers zijn het hier niet mee eens. Eisers vinden dat verweerder bij de belangenafweging een onjuist uitgangspunt heeft genomen door te stellen dat hij een ruime beoordelingsmarge heeft, waardoor de belangenafweging als geheel onjuist is. Eisers doen hierbij een beroep op het arrest M.A. tegen Denemarken2, de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 21 december 20213 en de omstandigheid dat de zusjes nog minderjarig zijn. Ook stellen eisers dat verweerder niet heeft voldaan aan de opdracht van de rechtbank in de uitspraak van 23 mei 2022. Verder vinden eisers dat verweerder de belangenafweging onvoldoende heeft gemotiveerd. Hierbij wijzen eisers er onder meer op dat het tegenstrijdig is met het jongvolwassenebeleid dat verweerder tegenwerpt dat referente zich niet zelfstandig staande kan houden en niet voor eisers kan zorgen. Ook vinden eisers dat verweerder onvoldoende rekening houdt met de voorgeschiedenis. Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom ondanks het bestaan van een objectieve belemmering het economisch belang toch zwaarder weegt. Tot slot vinden eisers dat verweerder ook aan artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn had moeten toetsen.
De belangenafweging
9. Het is niet in geschil dat het jongvolwassenebeleid op referente van toepassing is en dat er gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat tussen eisers en referente.
10. De rechtbank moet bij een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden bij de afweging heeft betrokken. Verder moet de rechtbank beoordelen of verweerder in de belangenafweging een

2.ECLI:CE:ECHR:2021:0709JUD000669718.

3 AWB 20/901, niet gepubliceerd.
‘fair balance’ heeft gevonden tussen de belangen van enerzijds eisers en referente om samen het familieleven in Nederland uit te oefenen en anderzijds de belangen van de Nederlandse staat om migratie te reguleren. De rechtbank moet beoordelen of verweerder in de belangenafweging de nadelige punten voor eisers zwaarder mocht laten wegen dan de voordelige punten.
Uitgangspunt bij de belangenafweging
11. De rechtbank overweegt dat verweerder een ruimere beoordelingsmarge heeft omdat sprake is van een eerste toelating en er dus geen sprake is van inmenging in het recht op gezinsleven. Alleen als sprake is van bijzondere omstandigheden moet verweerder de belangenafweging in het voordeel van eisers laten uitvallen.4 In deze zaak wordt de beoordelingsmarge wel ingeperkt doordat het gaat over de overkomst van achtergebleven familieleden5, de zusjes minderjarig zijn en sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Eritrea uit te oefenen. Dit heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in de besluitvorming voldoende onderkend. Het beroep dat eisers doen op het arrest M.A. tegen Denemarken maakt dit niet anders. In M.A. tegen Denemarken ging het over de verplichte wachttijd voor het aanvragen van gezinshereniging. Dit is een andere situatie dan die waarin eisers verkeren en dit arrest is dus niet zonder meer van overeenkomstige toepassing op deze zaak. Uit dit arrest volgt wel dat geleidelijk steeds meer gewicht toekomt aan het bestaan van een objectieve belemmering.6 Dit doet echter niet af aan het feit dat verweerder bij het maken van een belangenafweging nog steeds beoordelingsruimte heeft. De beroepsgrond dat verweerder in de belangenafweging een onjuist uitgangspunt heeft ingenomen slaagt niet.
De motivering van de belangenafweging
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid de belangenafweging in het nadeel van eisers kon laten uitvallen. Verweerder heeft hierbij alle relevante belangen betrokken en doorslaggevend gewicht kunnen toekennen aan de belangen van de Nederlandse staat. Dit heeft verweerder in het bestreden besluit, het verweerschrift en met de toelichting op zitting voldoende gemotiveerd. De rechtbank legt dit in het vervolg van deze uitspraak uit, waarbij zij wat eisers tegen het bestreden besluit hebben aangevoerd zal bespreken.
13. Verweerder heeft in de belangenafweging in het voordeel van eisers meegewogen dat er geen sprake is van openbare ordeproblemen en dat eisers eerder een nareisaanvraag hebben gedaan, waarvan de behandeling lang heeft geduurd. Ook weegt verweerder in het voordeel mee dat referente als alleenstaande minderjarige vluchteling naar Nederland is gekomen en dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Eritrea of Ethiopië uit te oefenen. Aan het bestaan van deze objectieve belemmering kent verweerder zwaar gewicht toe. Anders dan eisers aanvoeren ziet de rechtbank hierin terug dat verweerder de voorgeschiedenis bij de besluitvorming heeft betrokken. Verweerder heeft hierbij niet ten onrechte de keuze van de moeder en de zusjes om op advies van Vluchtelingenwerk uit te reizen niet in het voordeel van eisers betrokken. Verweerder draagt geen verantwoordelijkheid voor advisering door Vluchtelingenwerk en eisers konden hieraan geen verwachtingen ten aanzien van de behandeling van hun aanvraag ontlenen.
4 Zie ECLI:NL:RVS:2021:2159, r.o. 7.3.
5 Zie p.15 van de WI 2020/16.
14. Daartegenover staan een aantal omstandigheden die verweerder in het nadeel van eisers mocht meewegen. De rechtbank overweegt dat verweerder veel gewicht mag toekennen aan het economisch belang van de Nederlandse staat. Verweerder heeft op dit punt in het nadeel van eisers kunnen meewegen dat zij zeer waarschijnlijk ten laste zullen komen van de openbare kas. Referente heeft studiefinanciering en beschikt niet over voldoende middelen om in haar eigen levensonderhoud en dat van eisers te voorzien. De omstandigheid dat de vader in Nederland mogelijk een baan kan vinden hoefde verweerder niet in het voordeel van eisers mee te wegen. Dit is een onzekere toekomstige omstandigheid, waar verweerder geen rekening mee hoefde te houden. Het feit dat het jongvolwassenebeleid van toepassing is en dat verweerder het niet voldoen aan het inkomensvereiste niet strikt tegenwerpt, maken niet dat verweerder geen aanzienlijk gewicht mag toekennen aan dit economisch belang in de belangenafweging. Dit volgt ook uit het beleid van verweerder.7 Het economisch belang omvat niet alleen de omstandigheid dat eisers mogelijk afhankelijk zullen zijn van een uitkering. Hieronder valt ook dat zij gebruik zullen maken van andere openbare voorzieningen zoals huisvesting, zorg en onderwijs.8 Dit betekent dat verweerder in het nadeel van eisers mocht meewegen dat referente eisers niet kan huisvesten, dat de zusjes eerst nog enige tijd onderwijs moeten volgen en dat de moeder medische zorg nodig heeft.
15. Verder mocht verweerder in het nadeel van eisers meewegen dat zij weinig banden hebben met Nederland. De enige band die eisers met Nederland hebben is het feit dat referente hier woont. Ook mocht verweerder belang hechten aan de omstandigheid dat referente inmiddels 23 jaar oud is, stappen naar zelfstandigheid heeft gezet en zich al meerdere jaren zonder haar familie zelfstandig staande heeft kunnen houden. Verweerder heeft hier tijdens de hoorzitting expliciet naar gevraagd en er is niet gebleken van een sterke mate van afhankelijkheid tussen eisers en referente. De rechtbank begrijpt dat eisers graag het gezinsleven met referente in Nederland willen uitoefenen en dat de huidige situatie waarbij zij op afstand contact onderhouden lastig is en niet is ingegeven door een vrije keuze doordat referente is gevlucht. Toch mocht verweerder overwegen dat eisers het gezinsleven in de huidige vorm op afstand kunnen voortzetten.
16. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande voldoende gemotiveerd waarom ondanks het bestaan van een objectieve belemmering het belang van de Nederlandse staat toch zwaarder weegt. Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd dat de in het voordeel van eisers wegende omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat de belangenafweging in hun voordeel moet uitvallen. Verweerder heeft hiermee voldaan aan de opdracht van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, in de uitspraak van 23 mei 2022.9
17. De rechtbank volgt het standpunt van eisers dat verweerder naast aan artikel 8 van het EVRM ook aan artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn had moeten toetsen niet. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de beoordeling op grond van artikel 8 van het EVRM in dit soort situaties gelijk is aan de toets op grond van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn.10
7 Zie WI 2020/16, p. 12 en p.18.
9 NL21.11523, niet gepubliceerd.
Conclusie en gevolgen
18. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar betrokken in de besluitvorming en mocht op basis daarvan de belangenafweging in het nadeel van eisers laten uitvallen. Verweerder heeft aldus blijk gegeven van een evenwichtige afweging van de betrokken belangen. Verweerder mocht de aanvraag van eisers daarom afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzitter, en mr. G.P. Loman en mr. M. den Heijer, leden, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 januari 2023
Documentcode: [documentcode]
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.