ECLI:NL:RBDHA:2023:2338

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
NL21.6721
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor familie- of gezinslid met procesbelang ondanks inreis in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een Syrische eiser, die de oom is van een referent met een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank oordeelt dat de eiser, ondanks zijn inreis in Nederland, procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. De rechtbank stelt vast dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, ten onrechte geen nader onderzoek heeft aangeboden naar de pleegrelatie tussen eiser en de referent, en dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank concludeert dat er geen belangenafweging is gemaakt bij de beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en de referent, en dat de hoorplicht is geschonden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen 10 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiser worden vergoed tot een bedrag van € 1.674,-.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de vraag of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie een feitelijke vraag is, die afhankelijk is van het bestaan van hechte persoonlijke banden. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat verweerder niet heeft voldaan aan de hoorplicht, wat van belang is voor de beoordeling van de belangen van de betrokkenen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6721

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom-Van Berckel).

Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf als familie-of gezinslid” afgewezen.
Bij besluit van 19 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.S.M. Oudijk, waarneemster voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000. Hij is de oom van [naam referent] (referent).
1.1.
Aan referent is op 26 augustus 2019 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) verleend. Referent heeft op 9 oktober 2019 een aanvraag voor een mvv voor eiser ingediend.
2. Met het primaire besluit is de aanvraag voor een mvv afgewezen. In het bestreden besluit is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan dat besluit legt verweerder het volgende aan ten grondslag. Op grond van de paragrafen C2/4 en B1/3.3.5.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) komen broers, zussen of overige familieleden van de referent komen niet in aanmerking voor een mvv nareis. Eiser stelt dat zijn oudere broer, de vader van referent, zijn pleegvader is geworden na het overlijden van zijn moeder en het hertrouwen van zijn vader. Eiser was vanaf toen onderdeel van het gezin van referent. Eiser heeft de familierechtelijke relatie tussen hem en referent als oom en neef aangetoond. Volgens verweerder heeft eiser evenwel niet aangetoond dat de vader van referent ook zijn pleegvader is. Uit de Syrische wet- en regelgeving volgt niet dat het ouderlijk gezag van eisers vader is vervallen doordat hij is hertrouwd na het overlijden van zijn vrouw. Eiser heeft ook met de overgelegde stukken niet aangetoond dat de vader en moeder van referent zijn pleegouders zijn geworden. Evenmin heeft eiser met de overgelegde stukken zijn identiteit aangetoond. Ondanks dat eiser in bewijsnood verkeert, wordt hem geen nader onderzoek aangeboden omdat niet is gebleken dat er familieleven bestaat tussen eiser en zijn gestelde pleegouders en ook niet tussen eiser en referent Daarbij heeft verweerder betrokken dat eiser meerderjarig is en niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Er bestaat evenmin dergelijk familieleven tussen eiser en referent omdat niet is gebleken van hechte persoonlijke banden tussen hen.
Procesbelang
3. Verweerder stelt dat eiser geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke behandeling van het beroep omdat hij inmiddels op eigen initiatief Nederland is ingereisd en een asielaanvraag heeft ingediend. Hij kan daardoor volgens verweerder niet meer in een betere positie kan komen.
3.1.
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of eiser nog een procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank volgt het betoog van verweerder op dit punt niet en wijst daarbij op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1776) en 5 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3549). Het rechtsgevolg van een mvv is meer dan alleen toestemming om toegang te krijgen tot Nederland. De houder van een geldige mvv ontvangt van verweerder namelijk binnen twee weken na aanmelding ambtshalve een verblijfsvergunning onder dezelfde beperking als die waaronder de mvv is verleend. Eiseres heeft daarom belang bij de beoordeling van haar beroep. Nu eiseres procesbelang heeft, zal de rechtbank het beroep hierna inhoudelijk beoordelen.
Bewijs identiteit en pleegkind-pleegouder relatie
4. Eiser betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij zijn identiteit en pleegkind-pleegouder relatie tussen hem en de vader van referent niet heeft aangetoond. Verweerder neemt in tegenstelling tot het primaire besluit inmiddels aan dat eiser in bewijsnood verkeert om zijn identiteit aan te tonen. Hij heeft een familieboekje, individueel uittreksel, een Grieks EU-verblijfsdocument en voogdijbeschikking overgelegd. Dit zijn substantiële indicatieve documenten waarmee alsnog zijn identiteit maar ook pleegkind-pleegouder relatie met de vader van referent wordt aangetoond. Verweerder gaat hier ten onrechte aan voorbij. Voor zover deze documenten zijn identiteit niet hebben aangetoond, had het op de weg van verweerder gelegen om hem nader onderzoek naar zijn identiteit aan te bieden. Dit heeft verweerder ten onrechte nagelaten. Daarnaast heeft hij dat de overgelegde documenten eveneens substantiële indicatieve documenten zijn waarmee de pleegkind-pleegouder relatie tussen hem en de vader van referent is aangetoond. Daarbij voert eiser aan dat niet inzichtelijk is hoe Bureau Documenten tot de conclusie heeft kunnen komen dat de overgelegde documenten, althans een deel daarvan, niet zijn te beoordelen. Het gaat hierbij immers onder meer om documenten van Griekenland, een andere EU-lidstaat.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder aanneemt dat er tussen eiser en de vader van referent een familieband bestaat als broers en dat er dus ook een familieband tussen eiser en referent bestaat als oom en neef. Verder stelt de rechtbank vast dat niet langer in geschil is dat eiser in bewijsnood verkeert om zijn identiteit aan te tonen. Uit Werkinstructie (WI) 2020/16 volgt, voor zover hier van belang, dat een vreemdeling, die stelt dat hij geen officiële documenten kan overleggen, aannemelijk moet maken waarom dit voor hem niet mogelijk is. De vreemdeling kan andere, niet-officiële, indicatieve bewijsmiddelen overleggen. Als de vreemdeling afdoende verklaart waarom het ontbreken van officiële documenten hem niet toe te rekenen is, of als de vreemdeling substantiële documenten overlegt, biedt verweerder in beginsel nader onderzoek aan.
4.2.
Verweerder heeft eiser geen nader onderzoek aangeboden omdat niet is gebleken dat familieleven bestaat tussen eiser en referent dan wel tussen eiser en de vader van referent als pleegkind en pleegouder. Dit standpunt kan geen stand houden gelet hetgeen hierna in r.o. 5 en volgende wordt overwogen over de beoordeling door verweerder van het bestaan van familieleven. Bovendien heeft verweerder door het weigeren van nader onderzoek naar het oordeel van de rechtbank niet conform de WI 2020/16 gehandeld. Hieruit volgt immers dat verweerder in geval van bewijsnood alleen geen nader onderzoek aanbiedt als er sprake is van een contra-indicatie. Daarvan is sprake wanneer de verklaringen over het ontbreken van documenten tegenstrijdig zijn, de overgelegde documenten vals of vervalst zijn of er sprake is van anderszins onjuiste of misleidende informatie. De rechtbank overweegt dat verweerder zich niet op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een dergelijke contra-indicatie. Het had daarom op de weg van verweerder gelegen om eiser conform de WI 2020/16 nader onderzoek aan te bieden teneinde zijn identiteit en de pleegouder-pleegkindrelatie te doen vaststellen.
4.3.
Over de beoordeling door verweerder van de door eiser overgelegde documenten oordeelt de rechtbank als volgt. In een uitspraak van 31 maart 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:969) heeft de Afdeling overwogen dat het beoordelingskader voor nareiszaken (zie onder andere de uitspraak van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245) ook van toepassing is in een reguliere procedure als de onderhavige. De kern van dat beoordelingskader is dat verweerder alle documenten – ongeacht hun aard of status – in onderlinge samenhang bij zijn beoordeling moet betrekken, ongeacht of er bewijsnood bestaat. Verweerder moet rekening houden met alle relevante elementen en ervoor zorgen dat de eisen die hij aan het bewijs stelt evenredig zijn aan die elementen. Ook moet de staatssecretaris kenbaar gemotiveerd beoordelen of de vreemdeling het voordeel van de twijfel verdient.
De rechtbank meent dat verweerder de door eiser overgelegde bewijsstukken ten onrechte terzijde heeft geschoven. Het familie-uittreksel is door Bureau Documenten echt bevonden en bewijst de familierechtelijke relaties (tussen eiser en zijn oudere broer en tussen eiser en referent) en bevat daarmee in elk geval indicatief bewijs voor zijn identiteit. De voogdijbeschikking van de rechtbank Mytianhe (Griekenland) is een officieel document van een EU-lidstaat en het is de rechtbank niet duidelijk waarin dit document als onbruikbaar terzijde is geschoven. Het bevat op het eerste oog indicatief bewijs dat eisers broer in elk geval in 2017 als voogd van eiser is aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank van Al Rastan (Syrië) van 14 september 2020 lijkt op het eerst oog niet bruikbaar. Het document is ruimschoots na de vertrekdatum van eiser en zijn familie opgesteld en eiser heeft niet kunnen toelichten onder welke omstandigheden dat document is opgesteld en welke betekenis daaraan toekomt. Verweerder heeft zich derhalve ten onrechte op het standpunt gesteld dat de overgelegde documenten geen indicatief bewijs van de gestelde familierechtelijke relatie bevat.
Familieleven en belangenafweging
5. Eiser betoogt verder dat verweerder zich ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Sinds het overlijden van zijn moeder, hebben de ouders van referent voor hem gezorgd. Dit heeft verweerder ten onrechte niet betrokken bij het bestreden besluit. Daarnaast heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat van meerderjarige kinderen in beginsel mag worden verwacht dat zij zich zelfstandig staande kunnen houden in het land van herkomst. In dat kader voert eiser namelijk aan dat dit niet mogelijk is in Syrië en er dus sprake is van een objectieve belemmering. Verweerder werpt hem verder ten onrechte tegen dat niet is aangetoond dat hij door de ouders van referent financieel wordt ondersteund. Dit is voor hem niet mogelijk aangezien zij geen geld naar hem overmaken via een bankrekening. Gelet op het voorgaande is door verweerder onvoldoende gemotiveerd dat er geen sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
5.1.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak, waaronder de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:758), is de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie in alle gevallen een vraag van feitelijke aard. De beantwoording daarvan is afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een de normale emotionele banden overstijgende afhankelijkheid tussen volwassen familieleden, zijn een aantal factoren van belang. Deze factoren betreffen de eventuele samenwoning, de mate van emotionele afhankelijkheid, de mate van financiële afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst. Ook mag gewicht worden toegekend aan de vraag of de door het afhankelijke familielid benodigde zorg exclusief door de referente kan worden gegeven of dat ook andere familieleden of derden die zorg kunnen verschaffen. Geen van deze factoren zijn op zichzelf of in combinatie per definitie voldoende om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie aan te nemen. Daarbij zullen steeds alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen. Verder volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2006) dat verweerder bij een beroep op artikel 8 van het EVRM niet mag volstaan met de vaststelling dat geen beschermingswaardig familieleven bestaat. Hij moet altijd een belangenafweging maken, waarbij hij alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken. Een onderdeel van die belangenafweging is of de door betrokkenen gestelde feiten en omstandigheden grond bieden voor het oordeel dat tussen hen een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid bestaat. Dit omdat de vaststelling of familieleven bestaat en de belangenafweging elkaar beïnvloeden.
5.3.
De rechtbank overweegt dat verweerder in dit geval ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt. Verweerder heeft volstaan met de vaststelling dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat en dat daarom niet wordt toegekomen aan een belangenafweging. Reeds hierom slaagt deze beroepsgrond. Verweerder moet alsnog een dergelijke afweging maken.
Hoorplicht
6. Eiser voert voorts aan dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord.
6.1.
De rechtbank is, met verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1918), van oordeel dat in dit geval niet is voldaan aan de maatstaf om af te zien van het horen in bezwaar. In de onderhavige zaak speelt de zeer feitelijke vraag of tussen eiser en de vader van referent een pleegkind-pleegouder relatie bestaat. Verder zijn in deze zaak artikel 8 EVRM-aspecten aan de orde en had verweerder een individuele belangenafweging moeten maken. Een hoorzitting is bij uitstek de gelegenheid voor betrokkenen om een toelichting te geven op de in dat kader mee te wegen belangen. De rechtbank concludeert dat verweerder ten onrechte niet heeft gehoord, zodat ook deze beroepsgrond slaagt.
Conclusie en proceskosten
7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2, artikel 7:2 en artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal binnen 10 weken een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in de beroepsprocedure. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 10 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.