ECLI:NL:RVS:2022:1776
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen 1 en 2 tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 19 mei 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 1 mei 2020 de aanvraag van vreemdeling 1 voor een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. Dit besluit werd door de staatssecretaris op 14 december 2020 in het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdelingen op 19 mei 2021 ook ongegrond. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. N. Vreede, hebben hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris betoogde dat de vreemdelingen geen belang meer hadden bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat vreemdeling 1 inmiddels in Nederland verblijft. De Raad van State oordeelde echter dat de vreemdelingen wel degelijk belang hadden bij de beoordeling, omdat de machtiging tot voorlopig verblijf meer inhoudt dan alleen toegang tot Nederland. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de vreemdelingen sinds 2017 niet meer in gezinsverband samenleven. De Raad van State oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de staatssecretaris hoefde geen proceskosten te vergoeden.