ECLI:NL:RBDHA:2023:22198

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
NL23.17860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning kennismigrant met terugwerkende kracht en strijd met evenredigheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Colombiaanse nationaliteit houdende kennismigrant, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verblijfsvergunning 'Arbeid als kennismigrant' die geldig was tot 30 april 2024. De staatssecretaris heeft op 15 september 2022 de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken met terugwerkende kracht naar 1 mei 2019, wat eiseres aanvecht. Eiseres stelt dat de intrekking met terugwerkende kracht in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en dat er geen sprake is van frauduleus handelen. De rechtbank heeft op 14 september 2023 de zaak behandeld en op 21 september 2023 heeft de staatssecretaris aangegeven de intrekking te willen wijzigen naar een gedeeltelijke intrekking. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris bevoegd is om de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht in te trekken, maar dat de volledige intrekking onevenredig is. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten en het griffierecht aan eiseres worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17860

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. T.E. van Houwelingen-Boer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. E.S. Fakili).

Procesverloop

1. Eiseres is met ingang van 1 mei 2019 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning ‘Arbeid als kennismigrant’ tot 30 april 2024. Haar referent is [bedrijfsnaam] B.V..
1.1.
Bij besluit van 15 september 2022 heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken en een terugkeerbesluit opgelegd. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit op het bezwaar van eiseres van 27 mei 2023 is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, S. van Nieuwenhuizen als tolk en de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nog enkele vragen te beantwoorden.
1.4.
Op 21 september 2023 heeft verweerder nadere stukken ingediend. Op 28 september 2023 heeft eiseres daarop gereageerd.
1.5.
Op 5 oktober 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. Met instemming van partijen is een tweede zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1993 en heeft de Colombiaanse nationaliteit.
2.1.
Eiseres verblijft sinds 2018 in Nederland. Zij is eerst als stagiaire aan het werk gegaan bij [bedrijfsnaam] B.V., daarna in dienst. De aanvraag voor de ingetrokken verblijfsvergunning was aanvankelijk niet verleend omdat het salaris van € 2400,- onder het minimale salaris voor een kennismigrant lag. Na verhoging van het salaris naar € 3229,- werd de verblijfsvergunning verleend. In september 2020 is een controle uitgevoerd, waaruit bleek dat eiseres niet aan het salariscriterium voldeed. Op 1 oktober 2020 werd het salaris van eiseres alsnog verhoogd naar € 3381,- en sindsdien voldoet zij aan de voorwaarden van de vergunning.
2.2.
Op 15 september 2022 heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres per 1 mei 2019 ingetrokken. Eiseres heeft vervolgens bezwaar gemaakt. Op 20 september 2022 een nieuwe aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning als kennismigrant. Deze aanvraag is ingewilligd. Sinds 27 december 2022 heeft eiseres rechtmatig verblijf op grond van verblijf bij partner. Op 27 mei 2023 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep heeft ingesteld.
2.3.
Op de zitting van 14 september 2023 heeft de rechtbank een aantal vragen gesteld aan verweerder en de zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen die vragen te beantwoorden. Per brief van 21 september 2023 heeft verweerder aangegeven voornemens te zijn het bestreden besluit te wijzigen en over te gaan tot slechts een gedeeltelijke intrekking van de verblijfsvergunning. De intrekking van de verblijfsvergunning in de periode dat eiseres wel voldeed aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend, namelijk vanaf 1 oktober 2020, komt daarmee te vervallen. Ook heeft verweerder aan eiseres vergoeding van de proceskosten en griffierecht aangeboden. Eiseres heeft daar schriftelijk op gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens met toestemming van partijen het onderzoek gesloten.
Wat vindt eiseres?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit, noch met de voorgenomen wijziging van het besluit van verweerder. Zij voert aan dat verweerder niet de bevoegdheid heeft om de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht in te trekken. Eiseres verwijst daarbij naar artikel 27 van de Vw [1] waaruit volgt dat het intrekkingsbesluit van rechtswege tot gevolg heeft dat zij niet langer rechtmatig verblijf heeft. Intrekking met terugwerkende kracht zou dan betekenen dat het einde van haar rechtmatige verblijf niet meer een
gevolgis, maar iets dat aan het intrekkingsbesluit
voorafging. Ter ondersteuning van deze stelling verwijst zij naar het artikel van professor mr. Pieter Boeles. [2] Daarnaast heeft verweerder volgens eiser niet gemotiveerd waarom volledige intrekking met terugwerkende kracht evenredig is. Eiseres voert ook aan dat er geen sprake is van frauduleus handelen en verwijst daarbij naar het arrest Baris Ünal. [3] Verder stelt eiseres dat verweerder geen belang heeft bij intrekking van haar verblijfsvergunning. Zij verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 15 juni 2022. [4] Tot slot wijst eiseres op bladzijde 9 van de Stand van de Uitvoering uit 2021. [5] Op die bladzijde wordt opgemerkt dat verweerder soms worstelt met zaken waarin een handeling van de verweerder een verblijfsgat oplevert voor een kennismigrant. Verweerder vraagt zich dan af: “Als iets juridisch correct is, deugt het dan wel?” Volgens eiseres is dat ook in haar zaak aan de orde.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Bevoegdheid
4. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder bevoegd om een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht in te trekken.
4.1.
Uit artikel 18, eerste lid, van de Vw in samenhang met artikel 19 van de Vw volgt dat de vergunning kan worden ingetrokken als niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt uit het stelsel van de Vw dat de wetgever met het toekennen van de bevoegdheid aan de staatssecretaris om een verblijfsvergunning in te trekken omdat niet meer wordt voldaan aan het doel waarvoor de vergunning is verleend, tevens heeft beoogd een besluit tot intrekking te kunnen laten terugwerken tot het tijdstip waarop niet meer aan dat doel werd voldaan. [6] Dit betekent dus dat verweerder een verblijfsvergunning mag intrekken met ingang van het moment waarop niet meer aan de voorwaarden werd voldaan, ook als dat moment in het verleden ligt, in het geval van eiseres op de ingangsdatum. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden om van deze jurisprudentie af te wijken.
4.2.
De verwijzing van eiseres naar het arrest Baris Ünal doet daar niet aan af. In die zaak speelde de context van de Associatie-overeenkomst met Turkije, specifiek artikel 6 van Besluit nr. 1/80, een rol. [7]
4.3.
Nu niet in geschil is dat eiseres op de ingangsdatum van de verleende vergunning niet aan de voorwaarden voldeed was verweerder in beginsel bevoegd de vergunning per die datum in te trekken.
Evenredigheid
5. Niet in geschil is dat eiseres vanaf 1 oktober 2020 wel aan de voorwaarden voldoet. Eiseres heeft dan ook subsidiair betoogd dat volledige intrekking onevenredig is. In dit kader heeft zij tevens verwezen naar een vergelijkbare situatie, waarbij de vergunning alleen is ingetrokken over de eerste periode waarin niet aan de voorwaarden werd voldaan en voor het overige in stand is gelaten. Weliswaar was in dat geval de periode waarin niet aan de voorwaarden werd voldaan korter, maar verweerder heeft in dit geval wel erg lang gewacht met het uitbrengen van het voornemen en het nemen van het intrekkingbesluit.
5.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de periode waarin eiseres niet aan de beperking heeft voldaan – anders dan in het geval waar eiseres naar heeft verwezen - dermate lang is dat gedeeltelijke intrekking in haar geval niet aan de orde is.
5.2.
De rechtbank overweegt - zoals ook door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is overwogen [8] - dat het belang van verweerder bij het herstellen van een onrechtmatige situatie en het belang van een juiste toepassing van de voorwaarden van de kennismigrantenregeling zwaar gewicht toekomt. En dat dit in beginsel zwaarder weegt dan het belang van eisers om geen verblijfsgat te hebben. Dat de werkgever van eiseres al boetes heeft betaald en andere consequenties heeft ondergaan, is in dit kader niet van belang. Het intrekken van de vergunning in situaties dat niet aan voorwaarden wordt voldaan is niet bedoeld als sanctie, maar – zoals gezegd – om een onrechtmatige situatie te herstellen.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder bij het besluit evenwel aan een aantal omstandigheden voorbij gegaan die de afweging in dit geval naar het oordeel van de rechtbank anders maken. Verweerder wist al ruim anderhalf jaar dat eiseres van 1 mei 2019 tot 1 oktober 2020 niet aan de voorwaarden van de vergunning had voldaan, voordat verweerder op 20 juni 2022 een voornemen tot intrekking van haar vergunning uitbracht. Dit is een bijzonder lange periode, waarvoor verweerder geen verklaring heeft kunnen geven. Als verweerder eiseres eerder kenbaar had gemaakt dat hij voornemens was haar vergunning met terugwerkende kracht in te trekken had zij – zoals zij toen haar duidelijk werd dat verweerder de vergunning ging intrekken ook binnen een week heeft gedaan – direct een nieuwe vergunning aan kunnen vragen en daarmee haar verblijfsgat kunnen beperken en daarmee eerder in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en naturalisatie. Het lange tijdsverloop tussen het moment dat verweerder kennisnam van de overtreding en het uitbrengen van het voornemen vermindert het gewicht dat verweerder kan toekennen aan zijn legitieme belang dan ook ernstig.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is het met terugwerkende kracht in zijn geheel intrekken van de vergunning in strijd met artikel 3:4 van de Awb [9] nu het bij afweging van alle betrokken belangen onevenredig is. Dit is slechts anders indien gelijktijdig met de intrekking (ambtshalve) een vergunning wordt verleend met ingang van 1 oktober 2020.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder heeft reeds aangekondigd een dergelijk besluit te zullen nemen. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
7. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit Proceskosten bestuursrecht voor de door de derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting en 0,5 punt voor repliek, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 27 mei 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.092,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.P. Boeles, “Wat is de ruimte voor intrekking van verblijfsvergunningen met terugwerkende kracht?, Asiel & Migrantenrecht (A&MR) 2019-3, p. 104.
3.HvJEU 29 september 2012, Baris Unal, C-187/10, r.o. 53.
4.
5.
6.ECLI:NL:RVS:2007:BA3399 van 26 maart 2007 en de uitspraak van de zittingsplaats Amsterdam van 20 februari 2023 met zaaknummers AWB 21/6991 en 21/6992.
7.Zie ook de uitspraak van de Raad van State van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1252, rechtsoverweging 44-48.
8.Uitspraak van 30 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3294.
9.Algemene wet bestuursrecht.