ECLI:NL:RBDHA:2023:22178

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
NL 23.2976
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en proceskostenvergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 2 november 2023, is de eiser, een asielzoeker, in beroep gegaan tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het beroep is geregistreerd onder nummer NL23.2976. Eiser heeft op 31 januari 2023 beroep ingesteld omdat de beslistermijn voor zijn asielaanvraag was verstreken. Op 15 maart 2023 heeft hij een tweede beroep ingesteld, geregistreerd onder nummer NL23.7836, tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 6 maart 2023 en heeft gewacht op een eerdere uitspraak van de rechtbank over een vergelijkbare zaak, die op 26 juli 2023 is gedaan. In die uitspraak werd geoordeeld dat de beslistermijn voor de asielaanvraag van eiser was begonnen op het moment van de loopbrief op 12 juli 2022.

De rechtbank heeft overwogen dat de ingebrekestelling van eiser geldig was, omdat verweerder niet tijdig had beslist. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen op de asielaanvraag en dat hij een dwangsom van € 100,- per dag verbeurt voor elke dag dat hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,-. Het tweede beroep van eiser is niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij met dit beroep geen ander resultaat kon bereiken dan met het eerste beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL23.2976 en NL23.7836
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Thelosen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: L. Neuhaus).

Procesverloop

Eiser heeft 31 januari 2023 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Dit beroep is geregistreerd onder nummer NL23.2976.
Eiser heeft op 15 maart 2023 nogmaals beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. Dit beroep is geregistreerd onder nummer NL23.7836.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend. Eiser heeft daarop gereageerd.
Het onderzoek is vervolgens op 6 maart 2023 gesloten. De rechtbank heeft vervolgens een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats afgewacht alvorens uitspraak te doen in de voorliggende zaak. Deze uitspraak is gedaan op 26 juli 2023. [1] De rechtbank heeft het onderzoek heropend en partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op genoemde uitspraak van de rechtbank. Beide partijen hebben gereageerd. Hierna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank doet uitspraak zonder een zitting te houden. [2]

Overwegingen

Het beroep geregistreerd onder nummer NL23.2976
1. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de beslistermijn voor het nemen van een besluit op zijn asielaanvraag was verstreken op het moment dat eiser verweerder in gebreke had gesteld. Aangezien verweerder niet alsnog binnen twee weken na deze ingebrekestelling op de aanvraag heeft beslist, heeft eiser een beroep niet tijdig beslissen ingediend.
2. In het verweerschrift van 16 februari 2023 heeft verweerder gesteld dat de beslistermijn voor het nemen van een beslissing op de asielaanvraag van 19 augustus 2022 ten tijde van de ingebrekestelling nog niet was verstreken. De beslistermijn eindigde in beginsel op 19 februari 2023. Verweerder heeft echter de beslistermijn in de zaak van eiser met negen maanden verlengd (WBV [3] 2022/22), zodat de beslistermijn verstrijkt op 19 oktober 2023.
3. In reactie op het verweerschrift betoogt eiser dat de ingebrekestelling niet prematuur is ingediend. Ten onrechte gaat verweerder voor de berekening van de beslistermijn uit van de datum waarop eiser een formele schriftelijk asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder moet uitgaan van het moment van aanmelding op 14 juli 2022. Ook in andere procedures, in de Dublinprocedure (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:75) en herhaalde asielaanvraagprocedure (zie de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2098), is niet het moment van formele indiening leidend, maar het moment waarop de asielwens kenbaar is gemaakt. De beslistermijn is dan ook verstreken. Eiser betwist verder de rechtsgeldigheid van WBV 2022/22.
4. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [4] Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [5]
5. De voorliggende vraag is of de loopbrief van 12 juli 2022 kan worden aangemerkt als een proces-verbaal zoals genoemd in artikel 20 van de Dublinverordening en het moment van ontvangst daarvan dus moet worden gezien als het moment waarop een verzoek om internationale bescherming wordt geacht te zijn ingediend en dus de beslistermijn is gaan lopen.
6. De rechtbank heeft bovengenoemde vraag al beantwoord in de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 26 juli 2023 in een vergelijkbare zaak. [6] In die uitspraak is overwogen dat een loopbrief als deze ontegenzeggelijk moet worden aangemerkt als een proces-verbaal als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening. Dit is dan ook het moment waarop het verzoek om internationale bescherming wordt geacht te zijn ingediend. Vanaf dat moment gaat ook de beslistermijn lopen. Dat verweerder tegen deze uitspraak hoger beroep heeft ingesteld doet daar niet aan af. Niet is gebleken dat inmiddels op het hoger beroep is beslist. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de beslistermijn in dit geval liep vanaf 12 juli 2022 tot en met 12 januari 2023. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van 6 januari 2023 een oordeel gegeven over de rechtsgeldigheid van WBV 2022/22. [7] Kort gezegd heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder met WBV 2022/22 de beslistermijn in asielzaken niet rechtsgeldig met negen maanden heeft verlengd. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak tot een andere conclusie te komen. Dat verweerder tegen de uitspraak van 6 januari 2023 hoger beroep heeft ingesteld doet daar niet aan af. Niet is gebleken dat inmiddels op het hoger beroep is beslist. Dit houdt in het geval van eiser in dat verweerder uiterlijk op 12 januari 2023 een beslissing op de asielaanvraag had moeten nemen. Verweerder heeft dit nagelaten. De ingebrekestelling van eiser is dan ook geldig. Na de ingebrekestelling zijn vervolgens meer dan twee weken verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Het beroep is daarom ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
7. Omdat verweerder nog geen besluit op de asielaanvraag heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank zal daarvoor een termijn bepalen. Deze termijn moet recht doen aan de reële mogelijkheden om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen.
8. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder een beslistermijn van maximaal zestien weken op te leggen. Verweerder krijgt conform de vaste rechtspraak van de Afdeling [8] een termijn van maximaal acht weken om het eerste gehoor af te nemen en maximaal acht weken daarna om het besluit op de aanvraag bekend te maken. [9] Anders dan in voorgaande uitspraken in vergelijkbare zaken zal de rechtbank de nadere beslistermijn berekenen vanaf datum ontvangst ingebrekestelling, in dit geval dus vanaf 12 januari 2023. Verweerder weet op dat moment namelijk al dat hij te laat was met het beslissen op de aanvraag en hij kan dan de procedure om alsnog een besluit te nemen starten [10] , terwijl verweerder ook bekend is met de nadere beslistermijnen die rechtbanken opleggen in dergelijke zaken. De rechtbank acht het rekenen vanaf het moment van ontvangst van de ingebrekestelling zuiverder omdat verweerder daar – anders dan bij het uitbrengen van het verweerschrift – geen invloed op heeft. Nu deze termijn al is verstreken, moet verweerder binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit nemen.
Wat is de hoogte van de rechterlijke dwangsom?
9. De rechtbank volgt de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022 [11] waarin de Afdeling artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, voor zover daarin is bepaald dat artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing is op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, onverbindend verklaart wegens strijd met artikel 47 van het Handvest. [12] Net als in die uitspraak, betekent het voorgaande ook in deze zaak dat de rechtbank wél overeenkomstig artikel 8:72, zesde lid, van de Awb een (rechterlijke) dwangsom kan opleggen. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een nadere dwangsom van € 100,- is verschuldigd voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van de reactie van 18 februari 2023 en 0,5 punt voor het indienen van de reactie van 11 september 2023 met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
Het beroep geregistreerd onder nummer NL23.7836
11. De rechtbank verklaart het beroep dat eiser op 15 maart 2023 heeft ingesteld
niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. Eiser kan door het voeren van deze procedure namelijk niet meer bereiken dan met het beroep dat hij al op 31 januari 2023 heeft ingesteld. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
In de zaak geregistreerd onder nummer: NL23.2976
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op
uiterlijk binnen twee wekenna de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-; en,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
In de zaak geregistreerd onder nummer: NL23.7836
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
E.P.W. Kwakman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Wijzigingsbesluit vreemdelingencirculaire.
4.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb
5.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209.
12.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.