ECLI:NL:RBDHA:2023:22149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
C/09/656316 / KG ZA 23-955
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod vervreemding van in beslag genomen honden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 november 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] vorderingen heeft ingesteld tegen de Staat der Nederlanden, meer specifiek het Ministerie van Justitie en Veiligheid. [eiser] vorderde een verbod op de vervreemding van twaalf in beslag genomen honden, die op 22 augustus 2023 in beslag waren genomen wegens verdenking van het onthouden van de nodige verzorging aan deze dieren. De officier van justitie had op basis van artikel 117 van het Wetboek van Strafvordering een machtiging verleend tot vervreemding van de honden, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat [eiser] niet in staat was goed voor de honden te zorgen. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 november 2023 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de honden zwaarder woog dan het belang van [eiser] om de honden terug te krijgen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de Staat in redelijkheid had kunnen oordelen dat de honden op korte termijn vervreemd moesten worden, zodat zij elders een goed thuis konden vinden. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/656316 / KG ZA 23-955
Vonnis in kort geding van 24 november 2023
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J. Biemond te Den Haag,
tegen:
de Staat der Nederlanden, meer speciaal het Ministerie van Justitie en Veiligheidte Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. H.W. Volberda te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met daarbij en daarna overgelegde producties 1 tot en met 7;
- de door de Staat overgelegde conclusie van antwoord met producties.
1.2.
Op 22 november 2023 is de mondelinge behandeling gehouden, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.3.
Op 24 november 2024 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking, die is vastgesteld op 6 december 2023.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Op 22 augustus 2023 zijn 12 honden (Mechelse herders, 3 volwassen honden en 9 puppy’s) die zich op dat moment bevonden in de woning van [eiser] op grond van artikel 94 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in beslag genomen in verband met verdenking van het onthouden van de nodige verzorging aan deze honden (artikel 2.2 lid 8 Wet dieren). [eiser] stelt dat hij eigenaar is van deze honden. Ook de ex-vriendin van [eiser] stelt dat zij de (mede-)eigenaar is van de honden. De ex-vriendin heeft afstand gedaan van de honden.
2.2.
De honden zijn op 23 augustus 2023 bij de opslaghouder gezien door een dierenarts, die van elke hond een “
Medische verklaring binnenkomst”heeft opgesteld. In deze verklaringen staat over de puppy’s dat zij een normale conditie hebben en worden geen bijzonderheden vermeld. Over de volwassen honden die wordt aangeduid als ‘hond 1’ en ‘hond 2’ staat in de verklaring:

De conditie van dit dier is aan de schrale kant zonder dat wat de conditie betreft sprake is van onthouding van zorg.”
In de verklaring van deze beide honden staat verder dat de hond wat angstig is, maar zich wel laat benaderen en onderzoeken. Hond 1 was bovendien te nerveus om op de weegtafel te krijgen. Verder worden over hond 1 en 2 geen bijzonderheden vermeld. Over de volwassen hond die wordt aangeduid als hond 3 staat in de verklaring van de dierenarts het volgende:
“Body condition score:
Dit dier is zeer mager. Wij gaan proberen met vaak kleine beetjes hoogwaardige voeding op een dag dit dier te laten aansterken.
Toestand huid:
Eeld plekken op beide knieen, droge plekken op beide ellebogen. verder diverse kalen plekken.
(…)
Gedrag:
Dit is een attent dier dat zich goed laat onderzoeken en goed op de verzorger reageert.
(…)
Redenen onthouding zorg:
Er is sprake geweest van onvoldoende en of onjuiste voeding.
Had toestand voorkomen kunnen worden?:
Dit dier had meer en of betere voeding moeten krijgen.
Verslechtert de toestand zonder medische zorg?:
Als dit dier te mager wordt is dit schadelijk voor de organen.
Is er sprake van onthouding van zorg?:
Ja, dit is zeker het geval
(…)”
2.3.
Bij brief van 7 september 2023 is namens de officier van justitie als volgt bericht aan [eiser] :
“(…)
Naar aanleiding van een melding is de politie op 22 augustus 2023 bij uw woning geweest. In de woning werden twee herdershonden aangetroffen. De woning was zwaar vervuild. Zo was de vloer besmeurd met zwarte plak en lagen er modder, zand en houtsplinters. De honden oogden vermagerd. De waterbakken in de keuken waren vervuild en het rook er naar ontlasting.
In de tuin werden vervolgens een zwaar vermagerde herdershond en een puppy aangetroffen. De ribben van de herdershond waren duidelijk zichtbaar en de hond had diarree en plaste bloed. De tuin lag bovendien vol met ontlasting en braaksel. Daarnaast lagen er overal vuilniszakken, zakjes met ontlasting en plastic. Er lag een puppy op de grond. De puppy oogde versuft. In de schuur werden acht puppy’s aangetroffen. De puppy’s lagen op de grond tussen diarree, braaksel en vuil. De puppy’s waren versuft en er stonden bakjes met daarin water en ontlasting op de grond. Enkele puppy’s ademden zwaar en het hart klopte snel.
U wordt daarom verdacht van het feit dat u de nodige zorg van voornoemde dieren heeft onthouden. Om die reden heb ik besloten om een machtiging tot vervreemding aan de RVO (Rijksdienst voor ondernemend Nederland) te geven. Met de machtiging tot vervreemding heb ik besloten dat u uw 12 honden niet terug zal krijgen. De RVO is de organisatie die is belast met het nemen van de eindbeslissing over uw honden. De RVO zal beslissen wat er verder met uw honden zal gebeuren. Een mogelijkheid is onder andere dat uw honden zullen worden herplaatst.
(…)”
2.4.
[eiser] heeft op 20 september 2023 op grond van artikel 552a Sv beklag ingesteld tegen het beslag. Bij beschikking van 24 oktober 2023 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, is het beklag ongegrond verklaard. In de beschikking is als volgt overwogen:
“(…)
Op grond van de zich op dit moment in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de raadkamer van oordeel dat het strafvorderlijk belang van waarheidsvinding zich verzet tegen opheffing van het beslag. Het onderzoek loopt nog en de honden zijn in beslag genomen met het doel de waarheid aan het licht te brengen. De raadkamer neemt daarbij in aanmerking dat op grond van de processen-verbaal van bevindingen, de verklaring van beslagene (tevens medeverdachte) [naam] , de medische verklaring van de derde hond (DR 1608) en het verhandelde in raadkamer, het ook niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de in beslag genomen honden verbeurd zal verklaren. De omstandigheid dat er nog geen strafzaak aanhangig is gemaakt, maakt dat niet anders. De raadkamer neemt daarbij in aanmerking dat de dierenarts met betrekking tot de derde hond in het verslag heeft genoteerd dat sprake is van onthouding zorg en de toestand van de hond voorkomen had kunnen worden. De raadkamer is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
De raadkamer ziet in hetgeen namens klager is aangevoerd aanleiding om te onderzoeken of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Er is immers gesteld dat klager onevenredig hard wordt getroffen omdat het om een levend dier gaat en dat een grote emotionele waarde vertegenwoordigt.
Naar het oordeel van de raadkamer is hetgeen namens klager is aangevoerd onvoldoende om aan te nemen dat voortduring van het beslag niet in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De belangen van klager wegen niet op tegen het strafvorderlijk belang, die ingekleurd wordt door de vrees voor herhaling, bij voortduring van het beslag.
(…)”
[eiser] heeft cassatie ingesteld tegen deze beschikking.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, zakelijk weergegeven:
  • de Staat te verbieden om de twaalf honden te vervreemden tot de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen [eiser] , althans tot de sepotbeslissing; en
  • de Staat de bevelen om de twaalf honden binnen twee dagen na dit vonnis over te (doen) dragen ter bewaring aan [eiser] , totdat de strafrechter heeft beslist over het beslag, althans tot de sepotbeslissing;
alles met veroordeling van de Staat in de kosten van dit geding.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. Het voornemen tot vervreemden van de honden is een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] en is in strijd met de Nederlandse wet, de richtlijnen van het Openbaar Ministerie (OM) zelf en met regels van proportionaliteit en subsidiariteit. Artikel 117 lid 2 Sv geeft het OM geen absolute of volkomen discretionaire zelfstandige vervreemdings- of vernietigingsbevoegdheid, maar is een uitzonderingsbevoegdheid, waarvan zeer terughoudend gebruik gemaakt kan worden. In dit geval is er volgens [eiser] geen enkele noodzaak om de honden te vervreemden. Hij wil een kans om zijn gedrag ten opzichte van de honden te verbeteren, hetgeen als een verzoek om tegenonderzoek kan worden beschouwd. Er bestaan serieuze juridische bezwaren tegen het – op voorhand – vervreemden (en feitelijk vernietigen) van de honden. De rechten van [eiser] op een fair trial en een berechting in twee instanties door de strafrechter worden gefrustreerd. De belangen van [eiser] bij zijn vorderingen zijn evident, er is aan de zijde van de Staat geen gerechtvaardigd belang om de vervreemding en vernietiging van de honden door te zetten. Door het voornemen de honden te vervreemden, handelt de Staat onrechtmatig. De Staat maakt misbruik van de vermeende bevoegdheid om de honden te vervreemden.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
In de conclusie van antwoord heeft de Staat gesteld dat nog slechts twee honden bij de opslaghouder verblijven. Tijdens de zitting heeft de Staat dit gecorrigeerd en medegedeeld dat het om drie honden gaat, namelijk één volwassen hond (voormelde hond nummer 2) en twee puppy’s [1] . De andere honden zijn al vervreemd. Tussen partijen is niet in geschil dat de vorderingen van [eiser] alleen nog op deze drie honden betrekking kunnen hebben, omdat de eigendom van de andere honden al op derden is overgegaan.
4.2.
De Staat heeft gesteld dat het er de schijn van heeft dat niet [eiser] maar zijn (ex-)vriendin de eigenaar van de honden is. Volgens de Staat is [eiser] daarom niet gerechtigd tot het instellen van onderhavige vorderingen. Naar de voorzieningenrechter begrijpt voert de Staat dit verweer subsidiair. Desondanks zal de voorzieningenrechter hier eerst op ingaan, omdat dit verweer – als het zou slagen – tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn vordering leidt.
4.3.
De gemotiveerde stellingen van [eiser] maken binnen het bestek van dit kort geding voldoende aannemelijk dat hij in elk geval mede-eigenaar van de honden is. Hij heeft gesteld – en dit blijkt ook uit de stukken – dat de honden bij hem woonden, dat hij de volwassen honden meenam naar zijn werk, dat hij de honden uitliet en eten gaf. Verder heeft hij gesteld dat zijn partner aanwezig was bij de aankoop van de honden en deze deels ook heeft betaald, maar dat ook hij heeft bijgedragen aan de koopsom. Hier staat tegenover dat op grond van de stellingen van de Staat niet de conclusie kan worden getrokken dat de ex-partner (alleen) eigenaar is van de honden, alleen al omdat de ex-partner zelf ook niet duidelijk is in haar verklaringen over wie de eigenaar van de honden is. Tijdens de inbeslagname heeft zij verklaard dat zij eigenaar is van de honden, maar zegt zij ook dat de honden eigenlijk van [eiser] zijn. [2] Ook bij het verhoor van de ex-partner op 28 september 2023 gaf zij er blijk van dat zij twijfelt wie de eigenaar van de honden is en dat zij denkt dat ze van haar en [eiser] samen zijn. [3] Gelet op dit alles gaat de voorzieningenrechter er binnen het bestek van dit kort geding vanuit dat [eiser] in elk geval mede-eigenaar is van de honden en zal [eiser] worden ontvangen in zijn vorderingen.
4.4.
[eiser] komt op tegen het voornemen van het OM om de honden te vervreemden. De burgerlijke rechter – en in dit spoedeisende geval de voorzieningenrechter in kort geding – is bevoegd om zich over deze zaak te buigen, omdat [eiser] stelt dat de Staat onrechtmatig tegenover hem handelt.
Inhoudelijke beoordeling
4.5.
Op grond van artikel 117 Sv is het OM bevoegd om, voorafgaand aan een beslissing in de strafzaak over inbeslaggenomen goederen, onder voorwaarden over te gaan tot vervreemding of vernietiging van die goederen. Dit is mogelijk als de inbeslaggenomen goederen niet geschikt zijn voor opslag, de kosten van bewaring niet in redelijke verhouding tot de waarde van de goederen staan, dan wel de goederen vervangbaar zijn en de tegenwaarde eenvoudig kan worden bepaald. [eiser] stelt dat zijn eigendomsrechten worden beschermd door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EP EVRM). Vervreemding op grond van artikel 117 Sv levert echter geen strijd op met dat artikel. Regulering van eigendom is immers op grond van dit artikel toegestaan als aan de daarin genoemde eisen is voldaan. Die eisen houden in dat de regulering een wettelijke basis en een legitieme doelstelling in het publiek belang (‘legitimate aim’) moet hebben, en dat de regulering proportioneel moet zijn (‘fair balance’). Aan deze eisen is voldaan bij rechtmatige toepassing van artikel 117 Sv.
4.6.
Het OM komt een ruime beleidsvrijheid toe bij het wel of niet verlenen van een machtiging in de zin van artikel 117 Sv. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om de afgifte van een machtiging ex artikel 117 Sv niet vooraf door een rechter te laten toetsen. Dat is anders dan bij – bijvoorbeeld – de maatregel ‘onttrekking aan het verkeer’ van inbeslaggenomen goederen in de zin van artikel 36b lid 1 onder 4 Sr, waarop de door [eiser] genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:982 en HR 11 maart 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC1898) betrekking heeft. Die maatregel kan, op vordering van het OM, bij rechterlijke beschikking worden opgelegd. Daarover moet dus eerst een oordeel van de strafrechter worden afgewacht. Dat doet echter niet af aan de (alternatieve) bevoegdheid die de officier van justitie heeft op grond van artikel 117 Sv om tussentijds een machtiging te verlenen tot vervreemding of vernietiging van inbeslaggenomen voorwerpen.
4.7.
De ruime beleidsvrijheid die de officier van justitie heeft, brengt mee dat de burgerlijke rechter de toepassing van die bevoegdheid slechts marginaal kan toetsen. Ingrijpen door de burgerlijke rechter kan alleen aan de orde zijn als de officier van justitie, na afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot zijn beslissing om een machtiging in de zin van artikel 117 Sv af te geven. In deze belangenafweging ligt ook besloten dat het hier gaat om levende dieren, dat de machtiging tot vervreemding onomkeerbaar is en dat de honden onvervangbaar zijn. In die zin wordt dus ook getoetst overeenkomstig hetgeen de Procureur-Generaal heeft opgemerkt (en waar door [eiser] naar is verwezen) in de conclusie bij voormeld arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2021 (ECLI:NL:PHR:2021:332) dat het zich laat denken dat bij levende dieren, gelet op de onomkeerbaarheid en onvervangbaarheid zeer terughoudend wordt omgegaan met de aan het OM op grond van artikel 117 Sv toekomende bevoegdheid. In dit geval heeft de officier van justitie in redelijkheid kunnen komen tot de machtiging tot vervreemding. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.8.
Allereerst wordt opgemerkt dat [eiser] al op grond van artikel 552a Sv beklag heeft ingediend tegen de inbeslagname. Op dat beklag is door de raadkamer beslist. De voorzieningenrechter moet zich richten naar het oordeel van de beklagrechter en daarom geldt in dit kort geding als uitgangspunt dat het strafvorderlijk belang zich tegen opheffing van het beslag verzet en dat voortzetting van het beslag ook in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.9.
Het OM neemt (onder verwijzing naar (de Nota van toelichting op) het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen, Stb. 1995, 699) tot uitgangspunt dat huisdieren naar hun aard niet geschikt zijn voor langdurige bewaring, zowel uit oogpunt van het belang van het dier als oogpunt van de met bewaring gepaard gaande kosten. Daarmee hangt samen dat het OM bij huisdieren in beginsel zo snel mogelijk een beslissing neemt over de uiteindelijke bestemming, zeker als voldoende aanwijzingen bestaan dat de beslagene niet in aanmerking komt voor teruggave. Dat is een uitgangspunt dat het OM, in het algemeen, in redelijkheid kan innemen.
4.10.
Het is genoegzaam gebleken dat de honden in de woning van [eiser] niet goed werden verzorgd en dat er gelet daarop voldoende aanwijzingen zijn dat [eiser] niet voor teruggave van de honden in aanmerking komt. Dit blijkt onder meer uit het door de Staat overgelegde proces-verbaal van bevindingen [4] , waarin het volgende staat over de situatie in de woning van [eiser] op de dag van inbeslagname van de honden:
“(…)
(…) Ik zag, bij binnenkomst van de woning, dat de gang waar wij doorheen liepen richting de woonkamer zwaar vervuild was. Ik zag dat de vloer besmeurd was met een zwarte laag plak, de deur van de gang naar de woonkamer zwart was van de modder en beschadigd door vermoedelijk nagels van dieren. Ik rook een doordrongen honden poep geur.
(…)
Wij, verbalisanten, keken door het raam naar de achtertuin. Wij zagen dat er een zwaar vermagerde Herdershond op een houten stoel zat en naar binnen keek. Wij zagen dat alle ribben te tellen waren. Wij zagen dat er in de tuin een puppy liep. Wij liepen door de keuken richting de achtertuin. Wij zagen dat de keuken vol met vieze vaat stond, de keukenkasten besmeurd waren met modder en de waterbakken van de honden vervuild waren. Wij roken dat ook de keuken naar hondenpoep rook. Wij liepen naar de achtertuin. Wij zagen dat de hele achtertuin bezaaid lag met diarree en braaksel. Wij zagen dat er overal vuilniszakken lagen, zakjes met poep, papiertjes en plastic. Wij zagen dat de zwaar vermagerde Herdershond op ons af kwam. Wij zagen dat de zwaar vermagerde Herdershond meerdere malen diarree had. Wij zagen dat de zwaar verwaarloosde Herdershond bloed plaste. Wij zagen dat er 1 puppy in een hoekje op de grond lag. Wij zagen dat de puppy versuft was.
Wij liepen naar een schuur in de tuin. Wij zagen dat de deur van de schuur open stond. Wij zagen dat er in de schuur nog meer diarree, braaksel en vuil te vinden was. Wij zagen dat er 8 puppy's op de grond lagen tussen de diarree, braaksel en het vuil in. Wij zagen dat de 8 puppy's versuft waren. Wij zagen dat er bakjes op de grond stonden met water en diarree er in. Wij zagen dat er veel vliegen vlogen in de schuur. Wij roken dat de geur van diarree overheerste in de schuur. Wij zagen dat 1 puppy op zijn kont zat en versuft voor zich uit keek. Wij zagen dat de puppy heen en weer schommelde alsof hij onder invloed was van drank.
Wij pakte een paar puppy's op. Wij hoorden dat de puppy's zwaar ademde. Wij voelden dat bij de meeste puppy's het hartje heel snel klopte.
(…)
Op advies van de dierenarts gaven wij de puppy’s water met suiker. Wij zagen dat er 6 puppy’s van de 9 puppy’s na ongeveer 5 minuten begonnen te spelen. Wij zagen dat 3 puppy’s er versuft bij bleven zitten na het geven van water met suiker.
(…)”
De Staat heeft foto’s overgelegd die de vervuiling in de woning waarvan melding wordt gemaakt bevestigen. Tevens heeft de Staat in dit verband verwezen naar de verklaringen van de ex-partner die opgenomen zijn in voormeld proces-verbaal van bevindingen en in het proces-verbaal van verhoor van verdachte. [5] De ex-partner verklaart tegenover de politie dat [eiser] de honden niet goed verzorgt, nooit uitlaat, geen voer en geen water geeft en dat hij geen financiën heeft om de honden te onderhouden. Tot slot blijkt uit de Medische verklaringen bij binnenkomst (zie onder 2.2) dat de conditie van twee van de drie volwassen honden ‘aan de schrale kant’ was en dat bij de derde volwassen hond sprake is geweest van het onthouden van zorg. Dit alles in onderlinge samenhang bezien maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de honden bij [eiser] niet goed werden verzorgd en dat hij niet in aanmerking komt voor teruggave van de honden aan hem.
4.11.
De voorzieningenrechter houdt bovendien ook rekening met de gemotiveerde stellingen van de Staat dat noch de pups, noch de volwassen hond naar hun aard geschikt zijn voor langdurige bewaring. De pups zijn nog jong en goed trainbaar. Hoe sneller zij in een nieuw thuis kunnen worden ondergebracht, hoe sneller zij kunnen worden opgevoed en getraind en zich goed kunnen ontwikkelen. Hoe langer gewacht wordt met doorplaatsing, hoe moeilijker het wordt om de pups goed op te voeden, omdat zij dan minder goed trainbaar zijn. Daarbij komt volgens de Staat dat Mechelse herders werkhonden zijn. Werken is voor dergelijke honden een basisbehoefte en die behoefte kan momenteel niet worden vervuld. In het licht van al deze omstandigheden is het – en daarin volgt de voorzieningenrechter de Staat – in het belang van de honden, zowel de pups als de volwassen hond, dat zij zo snel mogelijk ergens geplaatst worden waar aan hun basisbehoeften kan worden voldaan.
4.12.
Gelet op voormelde omstandigheden heeft het OM in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat er voldoende aanwijzingen zijn dat [eiser] niet in staat is om goed voor de honden te zorgen, dat voldoende aannemelijk is dat hij niet in aanmerking komt voor terugplaatsing van de honden bij hem en dat het in het belang van de honden is als zij op korte termijn vervreemd worden, zodat zij elders een ‘thuis’ kunnen vinden. Het OM heeft in redelijkheid deze omstandigheden en het belang van de honden zwaarder mogen laten wegen dan het belang van [eiser] om de honden mogelijk (na afronding van de strafvervolging) terug te kunnen krijgen. Slotsom is dan ook dat van het gestelde onrechtmatig handelen van de Staat geen sprake is. De vorderingen van [eiser] zullen niet worden toegewezen.
4.13.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente bij niet tijdige betaling. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de vorderingen van [eiser] af;
- veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht;
- veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van de Staat, die worden begroot op € 173,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, met € 90,-- aan salaris advocaat en de explootkosten, indien tot betekening wordt overgegaan, met bepaling dat de nakosten die die zijn begroot op € 173,-- dienen te worden betaald binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken en de nakosten die zijn begroot op € 90,-- en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis;
- bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd is;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2023.
idt

Voetnoten

1.De chipnummers van deze drie honden zijn bij partijen bekend.
2.Zie proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2023254835-3 (productie 3 bij de conclusie van antwoord van de Staat).
3.Zie proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL0900-2023254835-6 (productie 8 bij de conclusie van antwoord van de Staat).
4.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2023254835-3 (productie 3 bij de conclusie van antwoord van de Staat).
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL0900-2023254835-6 (productie 8 bij de conclusie van antwoord van de Staat).