ECLI:NL:RBDHA:2023:22036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
NL23.16852
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod aan vreemdeling met langdurige detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling, eiser, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twintig jaar opgelegd aan eiser, die een Afghaanse nationaliteit heeft en momenteel een langdurige gevangenisstraf van 25 jaar uitzit wegens ernstige misdrijven, waaronder poging tot moord met terroristisch oogmerk. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het terugkeerbesluit prematuur is, aangezien hij niet kan worden verwijderd zolang hij in detentie zit.

De rechtbank heeft de zaak op 18 oktober 2023 behandeld en heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet kan voldoen aan de verplichting om eiser zo spoedig mogelijk te verwijderen, zoals vereist door de Europese richtlijnen. De rechtbank oordeelt dat het opleggen van een terugkeerbesluit zonder dat aan de verwijderingsplicht kan worden voldaan, strijdig is met de wetgeving. De rechtbank vernietigt daarom het terugkeerbesluit en het inreisverbod, omdat deze besluiten niet rechtsgeldig zijn gegeven de omstandigheden van de zaak. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 1.674,-.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om de verplichtingen tot verwijdering serieus te nemen en dat het opleggen van een terugkeerbesluit zonder mogelijkheid tot verwijdering niet is toegestaan. Dit heeft implicaties voor de behandeling van soortgelijke zaken in de toekomst, vooral in situaties waarin vreemdelingen langdurig in detentie zitten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16852

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. I.C. van Krimpen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, staatssecretaris

(gemachtigde: mr. J.V. de Kort).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twintig jaar opgelegd aan eiser.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser en de staatssecretaris hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om te worden vrijgesteld van het betalen van griffierecht vanwege betalingsonmacht. Hij heeft dit onderbouwd met een eigen verklaring waaruit blijkt dat hij geen inkomsten en geen vermogen heeft. Gelet hierop stelt de rechtbank eiser in deze zaak vrij van de verplichting om het griffierecht te betalen.
De feiten
2. De rechtbank gaat in deze zaak uit van de volgende feiten.
2.1
Eiser is van Afghaanse nationaliteit en geboren op [geboortedatum] 1999. Hij is Afghanistan op enig moment ontvlucht en heeft in Duitsland een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is op 30 augustus 2017 afgewezen. Eiser heeft hiertegen rechtsmiddelen ingesteld en mocht in afwachting van de uitkomst daarvan in Duitsland blijven.
2.2
Op 17 mei 2018 maakte [een politicus] bekend een cartoonwedstrijd over de profeet Mohammed te willen organiseren. Eiser was hier heel boos om en reisde op [medio augustus] 2018 naar Amsterdam om een terroristische aanslag te plegen, waarbij hij zoveel mogelijk mensen wilde doden. Hij heeft diezelfde dag twee door hem willekeurig gekozen personen neergestoken [in Amsterdam] . De verdenking was dat hij daarbij ook drie agenten had bedreigd. Eiser is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van [medio oktober] 2019 veroordeeld tot 26 jaar en 8 maanden gevangenisstraf wegens poging tot moord met een terroristisch oogmerk en bedreiging. [1] Bij arrest van [medio november] 2020 heeft het gerechtshof Amsterdam de veroordeling voor poging tot moord met een terroristisch oogmerk in stand gelaten, maar eiser vrijgesproken van de bedreiging. Het gerechtshof heeft de gevangenisstraf uiteindelijk bepaald op 25 jaar. [2] Deze veroordeling is inmiddels onherroepelijk.
Het geschil
3. Met het bestreden besluit heeft de staatssecretaris aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd, daarbij de vertrektermijn verkort en bepaald dat eiser onmiddellijk moet vertrekken. [3] Gelet op de hiervoor genoemde veroordeling vormt eiser volgens de staatssecretaris een gevaar voor de openbare orde en de nationale veiligheid. Om diezelfde reden is aan eiser ook een inreisverbod voor de duur van twintig jaar opgelegd. [4]
4. De rechtbank stelt voorop dat eiser zeer ernstige misdrijven heeft gepleegd die de rechtsorde ernstig hebben geschokt. Dat de maatschappij lang beschermd moet worden tegen de dreiging die van eiser uitgaat, blijkt wel uit de zeer lange gevangenisstraf die is opgelegd en de overwegingen die tot die veroordeling hebben geleid. In deze zaak is het gevaar dat van eiser uitgaat voor de openbare orde of de nationale veiligheid echter niet het centrale punt van geschil. Het geschil draait vooral om de vraag of de staatssecretaris op 25 april 2023 een terugkeerbesluit en een inreisverbod heeft kunnen opleggen, terwijl eiser de komende twintig jaar in detentie zit en dus niet kan worden verwijderd.
5.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat het terugkeerbesluit prematuur is genomen. Uit het arrest van het Hof van Justitie [5] van 14 januari 2021 in de zaak TQ [6] blijkt volgens eiser dat een lidstaat gehouden is om verwijderingsmatregelen te nemen tegen een vreemdeling aan wie een terugkeerbesluit is uitgevaardigd. Het is volgens eiser niet toegestaan om een terugkeerbesluit uit te vaardigen als een vreemdeling vervolgens niet kan worden verwijderd. Daarnaast heeft eiser nog gewezen op het arrest van het Hof van Justitie van 24 februari 2021 in de zaak M. [7]
5.2
De staatssecretaris heeft dit standpunt gemotiveerd betwist. Volgens de staatssecretaris mag wel degelijk nu al een terugkeerbesluit worden opgelegd. Het arrest TQ ziet volgens hem op een hele specifieke kwestie, namelijk op de (on)mogelijkheid om aan een niet begeleide minderjarige een terugkeerbesluit op te leggen. Dat is een situatie die niet vergelijkbaar is met de huidige zaak. Volgens de staatssecretaris kan alleen worden afgeweken van de verplichting [8] om een terugkeerbesluit op te leggen als er een harde juridische grens voor is, bijvoorbeeld omdat artikel 3 van het EVRM [9] zich verzet tegen een dergelijk besluit. Verder wijst de staatssecretaris op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 14 januari 2022. [10] De rechtbank heeft in die uitspraak geaccepteerd dat een terugkeerbesluit en een inreisverbod kan worden opgelegd aan een vreemdeling die nog een lange gevangenisstraf moet uitzitten. Ook heeft de staatssecretaris gewezen op de uitspraak van de Afdeling [11] van 8 juni 2022, in het hoger beroep tegen de zaak waarin de prejudiciële vragen zijn gesteld waar het arrest TQ antwoord op geeft. [12] Tot slot heeft de staatssecretaris aangevoerd dat er ook daadwerkelijk wordt gewerkt aan de verwijdering van eiser door middel van het voeren van vertrekgesprekken.
6. De rechtbank is van oordeel dat het terugkeerbesluit inderdaad prematuur is genomen. Daarbij is het volgende van belang.
6.1
Het Hof van Justitie heeft in het arrest TQ onder meer het volgende overwogen:
“79. Volgens de rechtspraak van het Hofverplicht artikel 8, lid 1, van richtlijn 2008/115 de lidstaten ertoe om, wanneer een terugkeerbesluit is uitgevaardigd tegen een onderdaan van een derde land maar deze niet aan de terugkeerverplichting heeft voldaan, ongeacht of dat het geval is binnen de voor vrijwillig vertrek toegestane termijn dan wel of geen termijn daarvoor is toegekend, teneinde de doeltreffendheid van de terugkeerprocedures te verzekeren,de nodige maatregelen te nemen voor de verwijdering van de betrokkene, namelijk diens fysieke verwijdering uit die lidstaatvolgens artikel 3, punt 5, van die richtlijn (arrest van 23 april 2015, Zaizoune, C‑38/14, EU:C:2015:260, punt 33).
80. Voorts zij eraan herinnerd dat delidstaten, zoals volgt uit zowel hun loyaliteitsplicht als de vereisten van doeltreffendheid die met name in overweging 4 van richtlijn 2008/115 in herinnering worden gebracht,zo spoedig mogelijk moeten voldoen aan de hun bij artikel 8 van die richtlijn opgelegde verplichting om bedoelde onderdaan in de in lid 1 van dat artikel genoemde gevallen te verwijderen(arrest van 23 april 2015, Zaizoune, C‑38/14, EU:C:2015:260, punt 34).
81. Op grond van de voormelde richtlijn kan een lidstaat dus niet een terugkeerbesluit tegen een niet-begeleide minderjarige uitvaardigen en vervolgens niet tot diens verwijdering overgaan totdat hij 18 jaar oud is.”(onderstreping rechtbank)
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze overwegingen duidelijk dat een lidstaat na de oplegging van een terugkeerbesluit zo spoedig mogelijk moet overgaan tot verwijdering van een vreemdeling. Als aan die verplichting niet kan worden voldaan, kan ook geen terugkeerbesluit worden uitgevaardigd. Anders dan de staatssecretaris betoogt, zien deze overwegingen niet alleen op het specifieke geval van niet-begeleide minderjarigen zoals in het arrest aan de orde was. De overwegingen van het Hof van Justitie zijn juist zo geformuleerd dat ze heel ruim toepasbaar zijn. De rechtbank begrijpt de overwegingen zo, dat geen terugkeerbesluit kan worden opgelegd, als duidelijk is dat niet zo spoedig mogelijk aan de plicht tot verwijdering aan kan worden voldaan, wat daarvan ook de reden is. Het opleggen van een terugkeerbesluit zonder snelle verwijdering is namelijk strijdig met de loyaliteitsplicht en de vereisten van doeltreffendheid. Dit valt niet alleen af te leiden uit het arrest TQ, maar volgt ook uit andere arresten [13] zoals het arrest M waar eiser naar heeft verwezen. In dat arrest concludeert het Hof van Justitie dat geen terugkeerbesluit kan worden opgelegd aan een vreemdeling met een verblijfsrecht in een andere lidstaat, omdat de lidstaat ook in die zaak niet kon voldoen aan de verplichting tot verwijdering op grond van artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn. Naar het oordeel van de rechtbank is verwijdering na twintig jaar niet “zo spoedig mogelijk”. Dit volgt ook uit de toepassing van dit uitgangspunt op de situatie van de alleenstaande minderjarige; het opleggen van een terugkeerbesluit en dan wachten tot deze achttien is, is niet toegestaan. [14]
6.3
Het betoog van de staatssecretaris dat een mogelijke uitzondering op de plicht om een terugkeerbesluit op te leggen zich beperkt tot gevallen waarin sprake is van een harde juridische grens, slaagt evenmin. Zoals hiervoor al is overwogen, is de mogelijkheid om een terugkeerbesluit uit te vaardigen, gekoppeld aan de verplichting om vervolgens zo snel mogelijk te werken aan de verwijdering van de vreemdeling. Als de verwijdering om wat voor reden dan ook niet mogelijk is, kan geen terugkeerbesluit worden opgelegd. Dit geldt dus niet alleen als sprake is van een ‘harde juridische grens’, wat daaronder ook verstaan moge worden. Een dergelijke beperking volgt ook niet uit de hiervoor aangehaalde arresten van het Hof van Justitie en de daarin aangehaalde jurisprudentie.
6.4
De door de staatssecretaris aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022 leidt evenmin tot die conclusie. De staatssecretaris leidt uit deze uitspraak af dat het nalaten of uitstellen van het opleggen van een terugkeerbesluit in strijd zou zijn met een doeltreffend terugkeer- en verwijderingsbeleid. De rechtbank volgt hem daarin niet. In die uitspraak overweegt de Afdeling namelijk dat het uitstellen of nalaten van
de beoordeling of(cursivering rechtbank) een terugkeerbesluit moet worden genomen, strijdig zou zijn met een doeltreffend terugkeer- en verwijderingsbeleid. De staatssecretaris kan de vraag of wellicht een terugkeerbesluit moet worden genomen dus niet voor zich uit schuiven. Uit die beoordeling zou vervolgens wel kunnen komen dat het terugkeerbesluit nog niet kan worden opgelegd. Het moment waarop wordt beoordeeld of een terugkeerbesluit moet worden opgelegd en het moment waarop het terugkeerbesluit daadwerkelijk wordt opgelegd, zijn immers twee verschillende dingen.
6.5
De staatssecretaris heeft tot slot betoogd dat er ook daadwerkelijk verwijderingsmaatregelen worden genomen op dit moment. Er worden met enige regelmaat vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Dit betoog faalt. Zolang eisers gevangenisstaf voortduurt, is het voor eiser onmogelijk om aan zijn vertrekplicht te voldoen en voor de staatssecretaris onmogelijk om eiser te verwijderen. Dat betekent dat met de vertrekgesprekken en eventuele andere verwijderingsmaatregelen het gewenste doel voorlopig niet
kanworden bereikt. Door oplegging van het terugkeerbesluit worden door de staatssecretaris verplichtingen in het leven geroepen voor zowel eiser (vertrekplicht) als de staatssecretaris (verwijderingsplicht), waar beide partijen de komende twintig jaar niet aan kunnen voldoen. Van doeltreffende verwijderingsmaatregelen is dan ook geen sprake.
7. De conclusie is dat de staatssecretaris ten onrechte een terugkeerbesluit heeft opgelegd aan eiser. Het terugkeerbesluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. Daarmee komt ook de grondslag voor het opgelegde inreisverbod te vervallen. Ook dat onderdeel van het besluit moet daarom worden vernietigd.
8. Omdat de primaire beroepsgrond slaagt, komt de rechtbank niet toe aan een behandeling van overige beroepsgronden van eiser.
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
10. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,‑ (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,- (zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, voorzitter, en mr. H.B. van Gijn en mr. J.M.B. Cramwinckel, leden, in aanwezigheid van L. Fernandez Ferreiro, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

3.Onder verwijzing naar artikel 62, tweede lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.Onder verwijzing naar artikel 66a van de Vw en artikel 6.5a, zesde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.Hof van Justitie van de Europese Unie.
6.Zaak C-441/19, ECLI:EU:C:2021:9.
7.Zaak C-673/19, ECLI:EU:C:2021:127.
8.Zoals volgt uit artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn (Richtlijn 2008/115/EG van 16 december 2008).
9.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
11.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
13.Zie bijvoorbeeld ook de arresten van 23 april 2015, Zaizoune
14.Zie overweging 81 van het arrest TQ.