ECLI:NL:RBDHA:2023:2191

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
NL23.3745
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 20 februari 2023, is de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van eiser, een Marokkaanse vreemdeling, aan de orde. Eiser is op 16 december 2022 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Hij heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek op 13 februari 2023 gesloten zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 29 december 2022. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting is, omdat hij al geruime tijd in bewaring verblijft en de Marokkaanse autoriteiten traag reageren op verzoeken om een laissez-passer. De rechtbank oordeelt echter dat er in het algemeen zicht op uitzetting is naar Marokko en dat de vertraging in de procedure niet automatisch leidt tot de conclusie dat er geen zicht op uitzetting is.

Eiser betoogt verder dat er geen lichter middel is toegepast en dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom dit niet is gedaan. De rechtbank wijst dit af, omdat de verplichting tot schriftelijke motivering niet voortvloeit uit de relevante rechtspraak. Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die de voortduring van de maatregel onredelijk maken. De rechtbank concludeert dat de belangen van verweerder bij voortduring van de maatregel zwaarder wegen dan die van eiser bij invrijheidsstelling.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3745

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 16 december 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Deze maatregel duurt nog voort. Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 13 februari 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 30 december 2022 [1] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek, 29 december 2022, de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is en voert hiertoe het volgende aan. Inmiddels verblijft eiser al geruime tijd in bewaring en het is nog altijd onduidelijk wanneer hij gepresenteerd wordt aan de Marokkaanse autoriteiten. Hierbij komt dat de Marokkaanse autoriteiten traag en sporadisch reageren op LP [2] -aanvragen. Uit het voortgangsrapport blijkt verder dat verweerder regelmatig rappelleert aan de Marokkaanse autoriteiten, maar dat daar niet op wordt gereageerd.
5. De rechtbank stelt vast dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting in het geval van Marokko. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2022 [3] en 16 januari 2023. [4] De sinds het indienen van de LP-aanvraag verstreken tijd leidt zonder nadere aanknopingspunten niet op voorhand tot twijfel over de vraag of de Marokkaanse autoriteiten voor eiser een LP zullen afgeven. Ook in de omstandigheid dat drie keer is gerappelleerd, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat geen zicht op uitzetting bestaat. De stelling dat Marokko maar langzaam en sporadisch een LP uitvaardigt is niet onderbouwd noch nader geconcretiseerd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit de rechtspraak blijkt dat recentelijk door de autoriteiten van Marokko diverse laisser-passers zijn afgegeven. [5]
6. Eiser stelt verder dat ten onrechte geen lichter middel is toegepast. Verweerder heeft volgens eiser onvoldoende gemotiveerd waarom niet alsnog met een lichter middel zou moeten worden volstaan. Hierbij dienen eisers persoonlijke omstandigheden betrokken te worden.
7. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat verweerder schriftelijk dient te motiveren of alsnog met een lichter middel kan worden volstaan nu de maatregel voortduurt, volgt de rechtbank dit standpunt niet. [6] Deze verplichting vloeit niet voort uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, noch uit het nationale (vreemdelingen)recht. Verweerder dient slechts aan de rechter de feitelijke informatie te verstrekken die de rechter in staat stelt om zijn ambtshalve beoordeling van de voortdurende vrijheidsbeneming uit te voeren. Dit neemt overigens niet weg dat verweerder de maatregel zelf zal moeten beëindigen, zodra zich feiten en omstandigheden voordoen die hiertoe aanleiding moeten geven. Zolang hij dat niet doet, is hiermee het standpunt van verweerder gegeven dat die aanleiding niet bestaat.
8. Vooropgesteld wordt dat eiser nog immer geen rechtmatig verblijf heeft en dat zich nog steeds gronden voordoen op basis waarvan een risico op onttrekking wordt aangenomen. De uit de voortgangsrapportage gebleken feiten en omstandigheden leiden verder niet tot de conclusie dat alsnog met een lichter middel zou moeten worden volstaan. Van belang hierbij is dat eiser in het vertrekgesprek van 16 januari 2023 duidelijk te kennen geeft dat hij niet wenst terug te keren naar Marokko en hij ook zelfstandig geen actie heeft ondernomen om terug te keren. Uit de voortgangsrapportage van 7 februari 2023 blijkt verder dat eiser geen (persoonlijke) omstandigheden heeft aangevoerd naar aanleiding waarvan de bewaringsmaatregel niet langer zou kunnen voortduren. Ook in beroep zijn geen nieuwe omstandigheden aangevoerd. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Tot slot voert eiser aan dat zijn belangen onvoldoende gewaarborgd en betrokken zijn bij de besluitvorming. De belangenafweging dient volgens eiser uit te vallen in zijn voordeel. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Eiser heeft niet geconcretiseerd welke van zijn belangen onvoldoende gewaarborgd en betrokken zijn bij de besluitvorming. Bovendien zijn door eiser geen nieuwe omstandigheden gesteld die bewaring onredelijk bezwarend voor hem maken. De rechtbank concludeert dat aan het belang van verweerder bij voortduring van de maatregel meer gewicht toekomt dan aan het belang van eiser bij invrijheidsstelling.
10. Ook overigens is niet gebleken dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is. [7]
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Laissez-passer.
5.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, 7 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13397.
6.Zie in dat kader de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, 17 februari 2023 met zaaknummer NL23.3446.
7.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.