In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 20 februari 2023, is de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van eiser, een Marokkaanse vreemdeling, aan de orde. Eiser is op 16 december 2022 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Hij heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek op 13 februari 2023 gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 29 december 2022. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting is, omdat hij al geruime tijd in bewaring verblijft en de Marokkaanse autoriteiten traag reageren op verzoeken om een laissez-passer. De rechtbank oordeelt echter dat er in het algemeen zicht op uitzetting is naar Marokko en dat de vertraging in de procedure niet automatisch leidt tot de conclusie dat er geen zicht op uitzetting is.
Eiser betoogt verder dat er geen lichter middel is toegepast en dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom dit niet is gedaan. De rechtbank wijst dit af, omdat de verplichting tot schriftelijke motivering niet voortvloeit uit de relevante rechtspraak. Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die de voortduring van de maatregel onredelijk maken. De rechtbank concludeert dat de belangen van verweerder bij voortduring van de maatregel zwaarder wegen dan die van eiser bij invrijheidsstelling.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.