ECLI:NL:RBDHA:2023:21637

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
NL23.17645 en NL23.17646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot gezinsleden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 september 2023, met zaaknummers NL23.17645 en NL23.17646, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Moldavische nationaliteitdrager, had op 22 maart 2023 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Polen als verantwoordelijk land werd aangemerkt. Eiser betoogde dat hij een Oekraïense partner in Nederland heeft, waarmee hij een duurzame relatie heeft en dat Nederland daarom verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Hij voerde aan dat de pushbacks in Polen en de prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie aanleiding geven om het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer te hanteren.

De rechtbank oordeelde dat de gestelde partner van eiser niet kan worden aangemerkt als een persoon die internationale bescherming geniet, en dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat er geen reden is om aan te nemen dat Polen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn situatie anders is dan die van andere asielzoekers. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.17645 en NL23.17646
uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter van in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], eiser en verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Niemer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de asielaanvraag met het bestreden besluit van 16 juni 2023 niet in behandeling genomen [1] .
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 14 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, E. Unguryan als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1994 en heeft de Moldavische nationaliteit. Hij heeft op 22 maart 2023 een asielaanvraag ingediend. Uit EU-VIS is gebleken dat eiser in het bezit is gesteld van een (Schengen)visum, geldig tot 19 april 2023. Volgens verweerder is Polen daarom verantwoordelijk voor de asielaanvraag van eiser en heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij heeft een Oekraïense partner in Nederland waarmee hij een duurzame relatie heeft en voornemens is te huwen, zodat er sprake is van een gezinslid als bedoeld in de Dublinverordening [2] . Alleen daarom al is Nederland verantwoordelijk voor zijn asielaanvraag. Ter onderbouwing van deze relatie heeft hij in beroep aanvullende stukken overgelegd. Verder kan gelet op de pushbacks die plaatsvinden in Polen niet langer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser wijst op de prejudiciële vragen die door deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch [3] , zijn gesteld aan het Hof van Justitie over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser meent dat de behandeling van het beroep aangehouden moet worden in afwachting van de antwoorden hierop.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Artikel 9 van de Dublinverordening
4. Eiser heeft een beroep gedaan op artikel 9 van de Dublinverordening. De rechtbank overweegt dat uit de formulering van dit artikel volgt dat – voor zover hier van belang – voor een geslaagd beroep op dit artikel is vereist dat het gezinslid van de verzoeker als persoon die internationale bescherming geniet is toegelaten voor verblijf in een lidstaat.
4.1.
De rechtbank volgt verweerder in het ter zitting ingenomen standpunt dat de gestelde partner van eiser niet kan worden aangemerkt als een persoon die internationale bescherming geniet in de zin van de Dublinverordening. In artikel 2, onder f, van de Dublinverordening wordt de term
persoon die internationale bescherming genietnamelijk gedefinieerd als een onderdaan van een derde land of een staatloze aan wie internationale bescherming is verleend in de zin van artikel 2, onder a), van de Kwalificatierichtlijn [4] . De gestelde partner van eiser heeft de Oekraïense nationaliteit en verblijft in Nederland op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming [5] . Zij valt daarom niet onder deze definitie.
4.2.
Nu verweerder terecht heeft vastgesteld dat de gestelde partner van eiser geen internationale bescherming geniet in Nederland in de zin van de Dublinverordening, is verweerder niet op grond van artikel 9 van de Dublinverordening verantwoordelijk voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Aan de vraag of er sprake is van een duurzame relatie komt de rechtbank daarom niet toe.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Polen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat verweerder er in beginsel op mag vertrouwen dat Polen zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit niet langer het geval is.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. De rechtbank verwijst daartoe naar de uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, waarin is geoordeeld dat niet is gebleken dat Polen zich – afgezien van pushbacks aan de buitengrenzen – op dit moment niet houdt aan de bepalingen van het Europees asielrecht en de waarborgen die daaruit voortvloeien [6] . In deze uitspraken is daarom geoordeeld dat ten aanzien van Polen nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit oordeel is vervolgens door meerdere zittingsplaatsen gevolgd [7] . Eiser heeft geen persoonlijke omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de rechtbank in zijn geval anders zou moeten oordelen.
5.2.
Voor het aanhouden van de behandeling van het beroep van eiser in afwachting van de beantwoording van voormelde prejudiciële vragen, ziet de rechtbank gelet op het voorgaande geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen. Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening EU nr. 604/2013.
3.Zie de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
4.Richtlijn 2011/95/EU.
5.Richtlijn 2001/55/EG.
6.Zie de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 2 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5327 en de meer recente bevestiging van dit oordeel in de uitspraken van 28 april 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:2475 en van 14 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10621..
7.Zie onder meer de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 6 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13426 en van zittingsplaats Rotterdam van 13 juni 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:5048.