ECLI:NL:RBDHA:2023:21403
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft op 22 november 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. B.J. Manspeaker. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. S.J. Versteeg. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, had op 14 juni 2023 asiel aangevraagd in Nederland. De Staatssecretaris heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris terecht heeft besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, aangezien uit het Eurodac-systeem blijkt dat eiser eerder een asielaanvraag in Oostenrijk heeft ingediend. Eiser heeft geen overtuigend tegenbewijs geleverd tegen deze informatie.
De rechtbank behandelt ook de argumenten van eiser over het verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Oostenrijk, en de aanwezigheid van familie in Nederland. Eiser stelt dat het beleid ten aanzien van Syrische asielzoekers in Oostenrijk verschilt van dat in Nederland en dat hij vreest voor refoulement. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast bij eiser ligt en dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er een reëel risico op refoulement bestaat. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de Staatssecretaris terecht geen gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de asielaanvraag op grond van familiebanden in Nederland aan zich te trekken. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de Staatssecretaris de asielaanvraag niet in behandeling hoefde te nemen.