ECLI:NL:RBDHA:2023:21357

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
NL23.6731
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van mvv-aanvragen voor Eritrese nationaliteit op basis van belangenafweging en gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een aantal Eritrese eisers en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, die in Eritrea verblijven, hebben aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf bij hun referent in Nederland. De aanvragen zijn eerder afgewezen door de Staatssecretaris, die het bezwaar van de eisers ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak het beroep van de eisers gegrond verklaard en de Staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. In het bestreden besluit heeft de Staatssecretaris de eerdere afwijzingen gehandhaafd, waarbij hij een belangenafweging heeft gemaakt tussen het belang van de eisers en het Nederlands algemeen belang bij een restrictief toelatingsbeleid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er tussen de referent en eiseres 1 beschermenswaardig familieleven bestaat, maar niet tussen de referent en de overige eisers. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging in het nadeel van de eisers uitvalt. De rechtbank heeft daarbij de zelfstandigheid van de referent, zijn leeftijd en de aard en intensiteit van het gezinsleven meegewogen. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en dat de afwijzing van de mvv-aanvragen terecht is gehandhaafd. Het beroep van de eisers is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6731

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1] , geboren op [geboortedatum 1] (eiseres 1),

[eiser 1], geboren op [geboortedatum 2] 2006 (eiser 1),
[eiseres 2], geboren op [geboortedatum 3] 2011 (eiseres 2),
[eiser 2], geboren op 7 juli 2014 (eiser 2),
V-nummers: [V-nummer 1] , [V-nummer 2] , [V-nummer 3] en [V-nummer 4] ,
allen van Eritrese nationaliteit,
hierna samen te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. S.S.M. van Beek),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.A. van Iwaarden).

Procesverloop

Met de besluiten van 27 juni 2019 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij [naam referent] (referent), afgewezen.
Met het besluit van 4 november 2020 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 13 mei 2022 het door eisers ingestelde beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij uitspraak van 20 juli 2022 het verzoek van verweerder om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd.
Verweerder heeft met het besluit van 17 mei 2023 (het bestreden besluit) opnieuw op het bezwaar van eisers beslist.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2023 op zitting behandeld
.Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is referent verschenen, waarvoor als tolk is verschenen W. Woldai. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eisers hebben de Eritrese nationaliteit en verblijven in Eritrea. Referent is geboren op [geboortedatum 4] 2000, is van Eritrese nationaliteit en verblijft in Nederland. Op 19 mei 2017 is hij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eisers beogen verblijf bij referent.
1.1.
Op 14 augustus 2017 heeft referent in het kader van nareis een mvv-aanvraag voor eiseres 1 ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 4 januari 2018 afgewezen, omdat eiseres 1 niet behoort tot de groep van personen die op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw in aanmerking kunnen komen voor een afgeleide verblijfsvergunning. Vervolgens heeft referent op 25 juli 2018 aanvragen ingediend voor mvv’s ten behoeve van eisers op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Referent heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres 1 zijn tante is (en dat eiseres 2 en eisers 1 en 2 respectievelijk zijn nichtje en neefjes zijn) en dat hij vanaf zijn derde levensjaar door zijn tante is opgevoed omdat zijn ouders zijn overleden. Referent ziet haar als zijn pleegmoeder.
Bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, opnieuw op het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten beslist. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de primaire besluiten wederom gehandhaafd. Het bestreden besluit houdt – samengevat – het volgende in.
2.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder aangenomen dat tussen eiseres 1 en referent beschermenswaardig familie- of gezinsleven bestaat als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Tussen referent en de overige eisers neemt verweerder geen beschermenswaardig familie- of gezinsleven aan. Verweerder heeft vervolgens een belangenafweging gemaakt tussen het belang van eisers en referent bij uitoefening van hun familieleven in Nederland en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Volgens verweerder valt de belangenafweging in het nadeel van eisers uit.
De beroepsgronden
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij stellen dat verweerder ten onrechte geen familieleven heeft aangenomen tussen referent en zijn pleegbroers en -zus. Zij hebben tegen het bestreden besluit verder aangevoerd dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in hun nadeel heeft laten uitvallen.
Rechterlijk oordeel
Wat moet worden beoordeeld en wat is het toetsingskader?
4. De rechtbank stelt voorop dat het zonder meer invoelbaar is dat referent graag met eisers wil worden herenigd en dat zij erg belangrijk voor hem zijn, zoals hij ter zitting heeft toegelicht. De rechtbank is evenwel gehouden om de zaak te beoordelen binnen de kaders van de geldende wet- en regelgeving. In dat kader merkt de rechtbank op dat het hier gaat om een aanvraagsituatie. Dit betekent dat het in beginsel aan eisers is om aannemelijk te maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor de gevraagde mvv’s. Meer specifiek betekent dit dat het in eerste instantie aan eisers is om feiten en omstandigheden naar voren te brengen, en die te onderbouwen, die aanleiding geven voor het oordeel dat op verweerder ingevolge artikel 8 van het EVRM de positieve verplichting rust om aan eisers verblijf in Nederland toe te staan.
4.1.
Niet langer is in geschil dat tussen referent en eiseres 1 beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat. Ook is niet in geschil dat er tussen eiseres 1 en de overige eisers familieleven bestaat. Ter discussie staat of er familieleven bestaat tussen referent en eiseres 2, eiser 1 en eiser 2 en of het familieleven tussen referent en eisers voor bescherming in Nederland in aanmerking komt en, dus, of op verweerder de positieve verplichting rust om aan eisers verblijf in Nederland toe te staan. Ter beantwoording van deze vraag dient verweerder, zo volgt uit vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) [1] en van de Afdeling [2] , een in een ‘fair balance’ te resulteren belangenafweging te maken tussen enerzijds het belang van referent en eisers bij de uitoefening van hun gezinsleven in Nederland en anderzijds het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Bij deze belangenafweging moet verweerder alle daarvoor van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar betrekken. Welke feiten en omstandigheden dat zijn, hangt af van het concrete geval. Een factor die bij de belangenafweging een rol kan spelen is de intensiteit van het tussen betrokkenen bestaande familieleven [3] . Omdat de vaststelling of familieleven bestaat en de belangenafweging elkaar beïnvloeden, moet verweerder te allen tijde een belangenafweging verrichten, ook al meent verweerder dat geen sprake is van beschermenswaardig familieleven [4] .
4.2.
In het kader van de belangenafweging heeft de rechtbank te beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, zo ja, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ als hiervoor bedoeld. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn.
5. De rechtbank ziet zich aldus voor de vraag gesteld of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen referent en eiseres 2, eiser 1 en 2, of verweerder, anders dan eisers stellen, alle van betekenis zijnde relevante feiten en omstandigheden bij zijn belangenafweging heeft betrokken en, zo ja, of die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’.
Wat vindt de rechtbank?
Familieleven tussen referent en eiseres 2, eiser 1 en eiser 2
5.1.
Om een beroep te kunnen doen op de bescherming die artikel 8 van het EVRM biedt, moet eerst worden vastgesteld of sprake is van familieleven in de zin van dat artikel. Het antwoord op de vraag of familieleven bestaat, is van feitelijke aard en hangt af van het bestaan van daadwerkelijke hechte persoonlijke banden. Daarbij kan familieleven ook bestaan tussen neven en nichten [5] , zoals hier aan de orde. De vraag is echter of dat familieleven in dit geval ook beschermenswaardig is in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat daarvan geen sprake is. In het primaire besluit heeft verweerder reeds tegengeworpen dat hechte persoonlijke banden gesteld noch gebleken zijn, waartegen eisers geen (bezwaar)gronden hebben gericht. Verweerder heeft in het bestreden besluit daarnaar kunnen verwijzen. De rechtbank volgt eisers niet in hun primaire standpunt in beroep dat reeds familieleven moet worden aangenomen tussen referent en zijn pleegbroers en -zus (zijnde zijn neven en nicht), omdat tussen referent en zijn pleegmoeder familieleven is aangenomen en de kinderen behoren tot het gezin van de pleegmoeder. Het vaststellen van familieleven met de pleegmoeder kan niet leiden tot de (automatische) vaststelling van familieleven tussen referent en de overige eisers. Dit zal op zichzelf moeten worden beoordeeld. Het subsidiaire standpunt van eisers dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen referent en zijn pleegbroers en -zus, volgt de rechtbank gelet op het voorgaande niet. De vaststelling dat er geen familieleven is tussen referent en eiseres 2, eiser 1 en eiser 2, heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, niet ten onrechte meegewogen (in negatieve zin) in de belangenafweging.
Belangenafweging
Eerste toelating
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat het in dit geval een eerste toelating betreft, en dat geen sprake is van inmenging in het gezinsleven. Verweerder heeft aldus een ruimere beoordelingsmarge, zij het dat deze beoordelingsruimte wordt ingeperkt doordat het gaat om overkomst van achtergebleven gezinsleden [6] . Dat sprake is van een vluchtsituatie en referent minderjarig was ten tijde van de aanvraag, zijn onder meer (bijzondere) omstandigheden die verweerder moet betrekken bij zijn besluitvorming, maar verweerder heeft dat ook gedaan. Die omstandigheden maken niet dat verweerder, in het licht van het restrictieve toelatingsbeleid, niet mag meewegen dat het tegelijkertijd een eerste toelating betreft. Verweerder heeft dat in het nadeel van eisers kunnen laten meewegen.
Zelfstandigheid
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder belang mogen hechten aan de omstandigheid dat referent (ten tijde van het bestreden besluit) inmiddels ruim meerderjarig is, hij stappen naar zelfstandigheid heeft gezet en hij zich al meerdere jaren zonder zijn familie zelfstandig staande heeft kunnen houden [7] . Zo volgt referent een opleiding tot automonteur, heeft hij een eigen studio en doet hij zijn eigen huishouden, en heeft hij meerdere bijbaantjes (gehad). De rechtbank begrijpt, en verweerder heeft ook meegewogen, dat de huidige situatie niet is ingegeven door een vrije keuze vanwege de vluchtsituatie van referent, maar verweerder wordt wel geacht alle feiten en omstandigheden te betrekken die bekend zijn ten tijde van het bestreden besluit. Dus ook dat referent zelfstandig woont, werkt, studeert en leeft in de Nederlandse maatschappij. De stelling van eisers dat deze zelfstandigheid mede komt als gevolg van de lange procedures en doordat verweerder de mvv-aanvragen van eisers niet met de nodige voorrang en urgentie heeft behandeld, wat volgens eisers wel had gemoeten gelet op de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2020 [8] , volgt de rechtbank niet. In die zaak van de Afdeling had verweerder de mvv-aanvraag nareis niet met voorrang en de nodige urgentie behandeld, hetgeen dient mee te wegen bij de beoordeling van een daarop volgende reguliere aanvraag om gezinshereniging. Op de mvv nareis-aanvraag van eiseres 1 heeft verweerder in dit geval echter binnen 5 maanden beslist. Op de onderhavige aanvragen is binnen 2,5 maand gereageerd met een herstelverzuim, en na het aanleveren van de laatste aanvullende stukken (3 juni 2019) is binnen enkele weken door verweerder beslist op de aanvragen (op 27 juni 2019). Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat referent al tijdens het gehoor van 29 oktober 2020 heeft verklaard dat hij vroeg zelfstandig is geworden; ook in een eerder stadium van de procedure is niet gebleken van een zodanige afhankelijkheid dat referent niet of nauwelijks in staat is zelfstandig te functioneren of zich verder te ontwikkelen. Daarbij - ook indien familie- of gezinsleven is aangenomen - mag in het kader van de belangenafweging rekening worden gehouden met de leeftijd van referent en de mate waarin hij zelfstandig is of kan worden geacht [9] . De stelling van eisers dat het zelfstandig worden iedere jongvolwassen vreemdeling kan worden tegengeworpen waardoor dit altijd in het nadeel zal wegen, volgt de rechtbank niet. De mate van (het ontwikkelen van) zelfstandigheid is persoonsgebonden en zal niet bij iedere persoon op dezelfde wijze aan de orde zijn. Het beroep dat eisers in dat kader nog hebben gedaan op het arrest Tuquabo Tekle [10] kan niet tot een ander oordeel leiden. Zoals verweerder heeft opgemerkt was in die zaak een ander feitencomplex met bijzondere omstandigheden aan de orde (waaronder ouders die zich (noodgedwongen) in Nederland hebben gevestigd, met alhier geboren kinderen die geen band met Eritrea hebben, terwijl het betreffende kind niet vrijwillig was achtergelaten in Eritrea en het door omstandigheden niet was gelukt om zich snel met dat kind te herenigen).
Aard en intensiteit familieleven
5.4.
Verweerder stelt zich volgens eisers ten onrechte op het standpunt dat, gelet op de invulling die thans aan de relatie wordt gegeven, het gezinsleven op afstand kan worden voortgezet. Dit is in strijd met de vaststelling dat sprake is van beschermenswaardig familie- en gezinsleven tussen referent en eiseres 1. Eisers en referent kunnen daarbij op geen andere wijze invulling geven aan het gezinsleven dan via telefonisch contact. Die invulling is bovendien wel degelijk van dien aard dat verblijf moet worden toegestaan. Eisers stellen verder dat niet duidelijk is waarom de aard en intensiteit van het gezinsleven nu wel een rol speelt in de belangenafweging, anders dan ten tijde van het vorige besluit. Het bestreden besluit is onzorgvuldig en niet afdoende gemotiveerd, aldus eisers.
Dit betoog faalt. De rechtbank stelt voorop dat, ook nadat is vastgesteld dat sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, zoals tussen referent en eiseres 1 het geval is, een belangenafweging moet worden gemaakt om te bepalen of de weigering om verblijf toe te staan in strijd is met voornoemd artikel. In het kader van deze belangenafweging mag rekening worden gehouden met de leeftijd van referent (als jongvolwassene), en, zoals gezegd, met de mate waarin hij zelfstandig is of kan worden geacht. In de belangenafweging heeft verweerder kenbaar en niet ten onrechte betrokken dat de band die referent heeft met eiseres 1 zich beperkt tot een adviserende rol met betrekking tot dagelijkse levenskeuzes en dat sprake is van morele ondersteuning. Zo heeft referent zijn pleegmoeder gevraagd hoe zij dacht over de opleiding tot automonteur, vertelt zij hem dat hij goed voor zichzelf moet zorgen, op tijd en goed moet eten en zijn best moet doen. De rechtbank begrijpt dat intensiever contact dan een keer per week bellen niet mogelijk is, ook vanwege de beperkte financiële middelen van eiseres 1, maar dat doet er niet aan af dat verweerder wel heeft mogen stellen dat de inhoud van het huidige contact en de invulling die referent wil geven aan het contact wanneer eiseres 1 in Nederland zal verblijven, niet zal verschillen met de huidige invulling. Uit het dossier blijkt dat eisers bij overkomst naar Nederland niet bij referent zullen verblijven, maar een andere woning zullen betrekken. Referent heeft verklaard dat eiseres 1 hem bij overkomst evenwel kan adviseren en helpen in het huishouden. Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat die invulling niet van dien aard is dat de weigering om aan haar verblijf toe te staan hen dusdanig hindert in de uitoefening van het gezinsleven dat alsnog verblijf zou moeten worden toegestaan. Daarbij merkt de rechtbank op dat ook ten tijde van de aanvraag de invulling van het gezinsleven door referent niet intensiever is omschreven. De rechtbank ziet verder geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig moet worden geacht of dat het onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft toegelicht, ziet het onderhavige bestreden besluit juist op het herstel van een motiveringsgebrek in het eerdere besluit. Verweerder heeft in dat kader alle relevante belangen meegewogen, en moet dat ook doen, waaronder de aard en intensiteit van het gezinsleven. Dat de intensiteit van het gezinsleven dient te worden meegewogen, volgt, naast wat hierover onder 4.1 is opgemerkt, ook uit de werkinstructie [11] .
Verweerder heeft verder in het kader van de belangenafweging kunnen betrekken dat niet is gebleken van hechte persoonlijke banden tussen referent en zijn pleegbroers- en zus, zodat er geen sprake is van familie- of gezinsleven met hen. Dit betekent dat het bestreden besluit ten opzichte van hen geen inbreuk betekent op een familie- of gezinsleven, terwijl het wel in hun belang is om, als minderjarige kinderen, gezinsleven met eiseres I, hun moeder, uit te kunnen oefenen. Verweerder heeft dit in de belangenafweging (ten nadele) mee kunnen laten wegen.
Objectieve belemmering
5.5.
Verweerder heeft verder, terecht, bij zijn belangenafweging in het voordeel van eisers betrokken dat er een objectieve belemmering bestaat voor eisers en referent om hun gezinsleven in Eritrea uit te oefenen. De rechtbank overweegt dat een objectieve belemmering een (bijzondere) omstandigheid is die zwaar in het voordeel van de vreemdeling weegt. Het bestaan van zo’n objectieve belemmering maakt evenwel niet dat de belangenafweging zonder meer dient uit te vallen in het voordeel van de vreemdeling. Of dit het geval is hangt af van de concrete andere omstandigheden van het geval. Verweerder heeft in dat kader in dit geval kunnen wijzen op de aard en intensiteit van het gezinsleven tussen referent en eiseres 1 en, gelet daarop, naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte gemeend dat aan de objectieve belemmering een minder zwaar gewicht toekomt.
Geldig document voor grensoverschrijding
5.6.
Met betrekking tot de stelling van eisers dat niet valt in te zien waarom het niet hebben van een geldig document voor grensoverschrijding door verweerder wordt betrokken in de belangenafweging, vooral niet nu dit van Eritreeërs specifiek niet kan worden verlangd, geldt het volgende. Als ondanks het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding wordt aangenomen dat sprake is van familieleven, kan blijkens de werkinstructie [12] het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding wél worden betrokken bij de belangenafweging. Dat verweerder dat in het onderhavige geval heeft gedaan acht de rechtbank dan ook niet onredelijk. Overigens heeft verweerder hieraan geen zwaar gewicht toegekend, en tegelijkertijd in het voordeel meegewogen dat eisers geen antecedenten hebben.
Band eisers met Nederland
5.7.
De stelling van eisers dat verweerder onvoldoende heeft meegewogen dat referent banden heeft opgebouwd met Nederland legt weinig gewicht in de schaal. De rechtbank legt dit als volgt uit. Dat referent goed integreert en zichzelf staande kan houden in de Nederlandse maatschappij heeft geen directe invloed op de band die eisers met Nederland hebben; de enige band die eisers hebben met Nederland is het feit dat referent hier woont en werkt. Verweerder heeft dus niet ten onrechte meegewogen dat de band van eisers met Nederland niet sterk is en dat de band die eisers met Eritrea hebben juist wel sterk is, nu zij hun hele leven in Eritrea hebben gewoond en aldaar bekend zijn met de taal en de cultuur.
Economisch belang Nederlandse staat
5.8.
Verweerder heeft te kennen gegeven dat het Nederlands algemeen belang bij afwijzing van de aanvragen van eisers is gelegen in de bescherming van het economisch welzijn. Verweerder heeft in dit kader, ter bepaling van het gewicht dat aan dit belang toekomt, terecht betrokken dat eisers niet over middelen beschikken om te voorzien in hun eigen levensonderhoud en huisvesting, zodat het aannemelijk is dat eisers (in ieder geval gedurende enige tijd) ten laste zullen komen van de openbare kas. Verder heeft verweerder in dit kader ook terecht betrokken dat eisers hier gebruik zullen maken van de door de overheid betaalde voorzieningen, zoals infrastructuur, onderwijs en gezondheidzorg. In dit verband is van belang dat eiseres 2, eiser 1 en eiser 2, gelet op hun leeftijd, nog leerplichtig zijn en dus onderwijs zullen moeten volgen. Verder is hierbij van belang dat eiseres 1 en eiseres 2, blijkens de verklaring van referent, te kampen hebben met medische klachten, waardoor het allerminst ondenkbaar is dat zij op enig moment gebruik zullen moeten maken van gezondheidszorg. Ook heeft verweerder mogen meewegen dat eisers extra druk zullen leggen op een (nu al) overspannen huizenmarkt, mede gelet op de verklaring van referent dat hij eisers niet zal kunnen huisvesten op zijn huidige woonlocatie. Ondanks dat verweerder minder streng moet kijken naar de financiële situatie van referent [13] en de aannemelijkheid dat eisers ten laste komen van de Nederlandse staat, heeft verweerder terecht gesteld dat er ook andere aspecten zijn binnen het economisch welzijn die zwaar wegen, zoals huisvesting, gezondheidszorg en onderwijs. Het gewicht van het economisch belang wordt ook bepaald door een beroep op deze andere openbare voorzieningen [14] . Op grond van het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er een zwaarwegend Nederlands economisch belang bestaat bij afwijzing van de aanvragen. Anders dan eisers stellen mocht door verweerder aan het economisch welzijn zwaar gewicht worden gehecht, maar geen doorslaggevend gewicht, hetgeen verweerder ook niet heeft gedaan. Het feit dat referent heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting maakt niet dat verweerder het voorgaande in zijn geheel niet mocht meewegen in de belangenafweging.
Voordelen eisers
5.9.
De rechtbank stelt vast dat verweerder, anders dan eisers stellen, wel degelijk heeft meegewogen dat referent tot aan zijn vertrek uit Eritrea heeft samengewoond met eisers, dat er sprake was van een vluchtsituatie waardoor de scheiding van zijn familie een gedwongen karakter kent, referent een asielvergunning heeft gekregen en er sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Eritrea uit te oefenen. Ook heeft verweerder betrokken dat referent ten tijde van de scheiding van zijn familie en de aanvragen minderjarig was. Het feit dat referent stappen heeft gezet naar zelfstandigheid (zie 5.3.) en de aard en intensiteit van de invulling van het gezinsleven (zie 5.4.) heeft verweerder echter mogen wegen tegen de hiervoor benoemde in het voordeel wegende factoren. De rechtbank is - enigszins terughoudende toetsend - van oordeel dat verweerder niet ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat deze omstandigheden niet leiden tot het oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van eisers zou moeten uitvallen.
5.10.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Verweerder heeft zich verder in het bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het belang van referent en eisers bij het uitoefenen van hun gezinsleven in Nederland, ondanks het bestaan van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Eritrea uit te oefenen, niet zeer gewichtig is, vooral gelet op aard en intensiteit van het gezinsleven en de mate van zelfstandigheid van referent. Nu verweerder niet ten onrechte het Nederlands algemeen belang bij het niet toestaan van verblijf aan eisers in Nederland wel als zeer gewichtig heeft aangemerkt, is de conclusie dat verweerder zich niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het algemeen belang bij het niet toestaan van verblijf aan eisers zwaarder weegt dan het belang van referent en eisers bij het uitoefenen van hun gezinsleven in Nederland. De belangenafweging heeft verweerder dus niet ten onrechte in het nadeel van referent en eisers laten uitvallen. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
6. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor de gevraagde mvv’s. De slotsom is dan ook dat verweerder de afwijzing van de mvv-aanvragen voor eisers terecht bij het bestreden besluit heeft gehandhaafd.
Conclusie
7. Het beroep is gezien het voorgaande ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:0131JUD005043599
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 4 september 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI7515, en 24 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1986
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006, onder verwijzing naar het hiervoor genoemde arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland, punt 39.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006, en 4 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2270
5.Arrest van het EHRM van 8 januari 2008 (Boyle tegen het Verenigd Koninkrijk), ECLI:CE:ECHR:2008:0108JUD005543400, punt 41-47
6.Werkinstructie 2020/16 pagina 15
7.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2485, r.o. 2.3..
9.Werkinstructie (WI) 2020/16, pagina 12
10.Arrest van het EHRM van 1 december 2005 inzake Tuquabo Tekle en anderen tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2005:1201JUD006066500
11.WI 2020/16, pagina 15
12.WI 2020/16, pagina 19
13.Zoals de rechtbank in deze zaak bij haar uitspraak van 13 mei 2022 heeft overwogen, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2780
14.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2485, r.o. 2.3.