In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een aantal Eritrese eisers en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, die in Eritrea verblijven, hebben aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf bij hun referent in Nederland. De aanvragen zijn eerder afgewezen door de Staatssecretaris, die het bezwaar van de eisers ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak het beroep van de eisers gegrond verklaard en de Staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. In het bestreden besluit heeft de Staatssecretaris de eerdere afwijzingen gehandhaafd, waarbij hij een belangenafweging heeft gemaakt tussen het belang van de eisers en het Nederlands algemeen belang bij een restrictief toelatingsbeleid.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er tussen de referent en eiseres 1 beschermenswaardig familieleven bestaat, maar niet tussen de referent en de overige eisers. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging in het nadeel van de eisers uitvalt. De rechtbank heeft daarbij de zelfstandigheid van de referent, zijn leeftijd en de aard en intensiteit van het gezinsleven meegewogen. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en dat de afwijzing van de mvv-aanvragen terecht is gehandhaafd. Het beroep van de eisers is ongegrond verklaard.