ECLI:NL:RVS:2022:2270

Raad van State

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
202106245/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 4 augustus 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van twee vreemdelingen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdelingen hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 16 februari 2021 was afgewezen. De rechtbank had in haar uitspraak van 1 september 2021 het beroep van de vreemdelingen ongegrond verklaard. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. P.A.J. Mulders, hebben hiertegen hoger beroep ingesteld.

In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er geen sprake was van 'more than the normal emotional ties' tussen de vreemdelingen en hun referente. De Raad van State benadrukte dat de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet alleen kan volstaan met de vaststelling van emotionele banden, maar ook een belangenafweging moet maken waarbij alle relevante feiten en omstandigheden in acht moeten worden genomen. De grief van de vreemdelingen slaagde, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond was.

De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdelingen gegrond verklaard. Het besluit van de staatssecretaris van 16 februari 2021 werd vernietigd, en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in totaal € 2.277,00 bedroegen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. M.T. Annen, griffier.

Uitspraak

202106245/1/V3.
Datum uitspraak: 4 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 1 september 2021 in zaak nr. NL21.3944 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 1 september 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. P.A.J. Mulders, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdelingen klagen in hun enige grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van 'more than the normal emotional ties' tussen hen en referente en dat daarom geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris kan bij een beroep op artikel 8 van het EVRM namelijk niet meer volstaan met de vaststelling dat er geen 'more than the normal emotional ties' bestaan, maar moet altijd een belangenafweging verrichten, waarbij hij alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken. De Afdeling verwijst hiervoor naar haar uitspraak van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006, onder 9.3.1. De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 16 februari 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 1 september 2021 in zaak nr. NL21.3944;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 16 februari 2021, V-[…] en […];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Annen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2022
765-962