ECLI:NL:RVS:2022:2270
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 4 augustus 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van twee vreemdelingen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdelingen hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 16 februari 2021 was afgewezen. De rechtbank had in haar uitspraak van 1 september 2021 het beroep van de vreemdelingen ongegrond verklaard. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. P.A.J. Mulders, hebben hiertegen hoger beroep ingesteld.
In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er geen sprake was van 'more than the normal emotional ties' tussen de vreemdelingen en hun referente. De Raad van State benadrukte dat de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet alleen kan volstaan met de vaststelling van emotionele banden, maar ook een belangenafweging moet maken waarbij alle relevante feiten en omstandigheden in acht moeten worden genomen. De grief van de vreemdelingen slaagde, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond was.
De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdelingen gegrond verklaard. Het besluit van de staatssecretaris van 16 februari 2021 werd vernietigd, en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in totaal € 2.277,00 bedroegen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. M.T. Annen, griffier.