ECLI:NL:RBDHA:2023:21157

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
NL23.3638
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de verblijfsvergunning asiel van een Congolese vreemdeling wegens gevaar voor de openbare orde en de afweging van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2023 uitspraak gedaan over de intrekking van de verblijfsvergunning asiel van eiser, een Congolese vreemdeling, die in Nederland verblijft. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de verblijfsvergunning gerechtvaardigd is op basis van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt. Eiser heeft een strafblad met meerdere veroordelingen, waaronder ernstige drugsmisdrijven, en heeft zich niet gehouden aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning. De rechtbank volgt de overwegingen van de verweerder dat er geen (beschermenswaardig) gezinsleven bestaat tussen eiser en zijn ouders, en dat de inmenging in zijn privéleven gerechtvaardigd is in het belang van de nationale veiligheid. Eiser heeft geen sterke sociale of culturele banden met Nederland, aangezien hij zijn vormende jaren in de DRC heeft doorgebracht en in Nederland veelvuldig in detentie heeft gezeten. De rechtbank concludeert dat de belangen van de bescherming van de openbare orde zwaarder wegen dan de belangen van eiser om in Nederland te verblijven. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3638

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1998 en van Congolese nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

ProcesverloopBij besluit van 19 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht tot 9 juli 2016 ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarnaast is besloten dat aan eiser niet ambtshalve een verblijfsvergunning regulier wordt verleend op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verder is bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten en is tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van tien jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 12 juli 2023 een verweerschrift uitgebracht.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. Verweerder heeft eiser bij besluit van 4 maart 2014 ambtshalve een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Eiser heeft deze verblijfsvergunning gekregen als minderjarig kind van [naam] , geboren op [geboortedatum] 1972 en van Congolese nationaliteit, aan wie een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd werd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. De verblijfsvergunning van eiser was geldig van 5 december 2013 tot 5 december 2018. Bij besluit van 20 maart 2019 is deze verblijfsvergunning verlengd tot 5 december 2023.
Voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning
De intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
2. Verweerder heeft eiser op 13 april 2021 er schriftelijk van in kennis gesteld voornemens te zijn om de verleende verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 9 juli 2016 in te trekken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Volgens verweerder vormt eiser een gevaar voor de openbare orde. Uit het uittreksel van de Justitiële Documentatiedienst (uittreksel JD) van 29 maart 2021 blijkt volgens verweerder dat eiser voor een zeer groot aantal misdrijven bij onherroepelijk rechterlijk vonnis of arrest is veroordeeld tot onvoorwaardelijke straffen.
3. Uit het uittreksel JD blijkt verder dat het laatst gepleegde delict waarvoor eiser onherroepelijk is veroordeeld, is gepleegd op 19 mei 2020. Volgens verweerder volgt daaruit dat conform artikel II van het Besluit van 26 maart 2012 (Stb. 2012, 158) de glijdende schaal zoals luidend met ingang van 1 juli 2012 moet worden toegepast bij de beoordeling of het verblijfsrecht kan worden beëindigd. Deze zogenaamde glijdende schaal is uitgewerkt in artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
4. Verweerder acht de volgende onherroepelijke veroordelingen relevant voor de toepassing van de glijdende schaal:
“- De veroordeling tot 20 uren taakstraf subsidiair 10 dagen hechtenis door de politierechter in de rechtbank Den Haag op 10 maart 2017; ter zake artikel 2, aanhef en onder C van de Opiumwet (opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod), gepleegd op 9 juli 2016 en ter zake artikel 266, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) juncto artikel 267 aanhef/sub twee Sr (geweld tegen beroepsbeoefenaars), gepleegd op 9 juli 2016.
- De veroordeling tot 18 dagen gevangenisstraf door de politierechter in de rechtbank Den Haag op 8 februari 2021; ter zake artikel 416, eerste lid aanhef en onder a Sr (opzetheling/straatroof), gepleegd op 19 mei 2020.”.
5. Naar de mening van verweerder overschrijdt eiser hiermee de norm van de glijdende schaal. Nu eiser is veroordeeld voor misdrijven met een strafbedreiging van meer dan zes jaar, is artikel 3.86, derde lid, van het Vb 2000 van toepassing. Het rechtmatig verblijf van eiser is op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw 2000 ingegaan op 5 december 2013. Op 19 juli 2016 had eiser een verblijfsduur van minder dan drie jaren. Het ten uitvoer gelegde gedeelte van de straffen moet in dat geval ten minste gelijk zijn aan 1 (één) dag. Verweerder concludeert dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde nu hij blijkens het uittreksel JD op 10 maart 2017 is veroordeeld tot 10 dagen vervangende hechtenis.
6. Bij de beoordeling of de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden ingetrokken, heeft verweerder daarnaast rekening gehouden met het bepaalde in artikel 3.86, leden twaalf en zeventien, van het Vb 2000. Artikel 3.86, twaalfde lid, van het Vb 2000 verplicht in geval de verblijfsvergunning is verleend onder een beperking verband houdende met verblijf als familie- of gezinslid, terdege rekening te houden met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de vreemdeling, alsmede het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met het land van herkomst. Voorts is in artikel 3.86, zeventiende lid, van het Vb 2000 bepaald dat de aanvraag niet wordt afgewezen (tevens dat de verblijfsvergunning niet wordt ingetrokken), indien uitzetting van de vreemdeling in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM.
7. In dat verband acht verweerder van belang dat eiser ambtshalve in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft deze vergunning gekregen als minderjarig kind van [naam] , geboren op [geboortedatum] 1972 en van Congolese nationaliteit, aan wie een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd werd verleend. Verder wordt in aanmerking genomen dat eiser destijds samen met zijn vader en oudere zus Nederland is ingereisd. Aan de vader van eiser is ambtshalve een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid, onder a, van de Vw 2000, met ingang van 5 december 2013, geldig tot 5 december 2016, verlengd tot 5 december 2023. Aan de zus van eiser is ambtshalve een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid, onder b, van de Vw 2000, met ingang van 5 december 2013, geldig tot 5 december 2016, verlengd tot 5 december 2023.
8. Verweerder neemt aan dat er niet langer gezinsleven bestaat tussen eiser en zijn moeder, de oorspronkelijke verblijfgever, vader en zus. Verweerder neemt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aan tussen meerderjarigen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than emotional ties). Verweerder neemt familie- en gezinsleven aan tussen ouders en hun minderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarig kind jongvolwassen is, met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft, niet in zijn eigen onderhoud voorziet, en geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
9. Bij jongvolwassenen wordt uitgegaan van meerderjarige kinderen in de leeftijd van 18 tot ongeveer 25 jaar. Hoe ouder het kind is, hoe eerder kan worden aangenomen dat de meerderjarige in staat is om op eigen benen te staan. Eiser is op [geboortedatum] 2021 23 jaar oud geworden en kan als jongvolwassene worden aangemerkt. Niet is gebleken dat hij een eigen gezin heeft gevormd. Gebleken is dat hij een uitkering krijgt. Eiser heeft tot 18 juli 2019 op hetzelfde adres als zijn ouders gewoond en ingeschreven gestaan. Nu eiser sinds 18 juli 2019 niet meer bij zijn ouders woont, is geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn ouders. Derhalve wordt geen familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiser en zijn moeder aangenomen.
10. Met betrekking tot het bestaan van familiebanden of culturele banden met het land van herkomst, acht verweerder het volgende van belang. Eiser is op 24 februari 2014 op
zestienjarige leeftijd op een machtiging tot voorlopige verblijf (mvv) naar Nederland gekomen. Sinds 5 december 2013 heeft hij rechtmatig verblijf in Nederland, zijnde de datum waarop hem de mvv is verleend. Eiser is geboren in de Democratische Republiek Congo (DRC) en bezit de Congolese nationaliteit. Verder is uit het interdepartementale dossier van eiser gebleken dat hij na het vertrek van zijn moeder in 2004 samen met zijn zus bij pastoor [naam] en zijn vrouw in Uvira in de DRC heeft gewoond. Eiser is in 2012 samen met zijn zus door zijn vader opgehaald in Uvira en meegenomen naar Burundi. Op 24 februari 2014 zijn zij samen vanuit Burundi naar Nederland gereisd.
11. Bij verweerder is niet bekend of eiser nog familieleden in de DRC heeft wonen. Nu eiser het overgrote deel van zijn leven in de DRC heeft gewoond, hij de nationaliteit van dit land bezit en pas relatief kort in Nederland verblijft, wordt aangenomen dat hij nog steeds culturele en sociale banden heeft met dit land. Verweerder neemt tevens aan dat eiser nog steeds de taal spreekt die in de DRC wordt gesproken.
12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde en dat het belang van de bescherming van de openbare orde prevaleert boven de belangen van eiser om in Nederland te kunnen verblijven. Artikel 3.86, twaalfde lid, van het Vb 2000 geeft dan ook geen aanleiding om de intrekking van de verblijfsvergunning achterwege te laten.
13. Ook artikel 3.86, zeventiende lid, van het Vb 2000 staat niet aan intrekking in de weg. Het is niet bekend of eiser een relatie heeft en/of kinderen. Verder is er geen sprake meer van familie- en/of gezinsleven tussen eiser en zijn ouders en zijn zus. Daarom is er geen sprake van schending van het recht op bescherming van het familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. In het kader van privéleven weegt verweerder mee dat eiser op 24 februari 2014 op zestienjarige leeftijd naar Nederland is gekomen en sinds 5 december 2013 rechtmatig verblijf heeft. Eiser verblijft, gerekend tot de datum van het voornemen, ruim zeven jaar in Nederland. Volgens verweerder is dit een relatief korte periode. Eiser heeft kort na aankomst in Nederland, te weten op 14 augustus 2014, zijn eerste misdrijf gepleegd. Sindsdien is hij doorgegaan met het plegen van misdrijven. Niet bekend is of hij in Nederland een opleiding heeft gevolgd. Uit het overzicht van Suwinet van 26 maart 2021 blijkt dat eiser nooit heeft gewerkt. Hij ontvangt sinds 14 maart 2016 een uitkering. Hij staat sinds 7 mei 2020 ingeschreven bij het Daklozenloket Den Haag. Verder is niet bekend of eiser de Nederlandse taal machtig is.
14. Verweerder vindt dat de (criminele) gedragingen van eiser en diens verblijf in detentie de duur van zijn rechtmatig verblijf in Nederland hebben overschaduwd, in die zin dat afbreuk is gedaan aan zijn integratie en aan de waarde die aan het relatief korte verblijf van eiser in Nederland kan worden gehecht. Daarnaast weegt verweerder in het nadeel van eiser mee dat niet is gebleken dat hij in Nederland betaald werk heeft verricht, dakloos is, onderwijs heeft gevolgd of aangesloten is bij een vereniging of organisatie. Voor zover verweerder bekend is, is eiser geen langdurige of vaste relaties aangegaan met personen die in Nederland verblijven. Geconcludeerd wordt dat de participatie en integratie van eiser in de Nederlandse samenleving gering is en dat slechts sprake is van een beperkte inbreuk op zijn privéleven.
15. Verweerder ziet aanleiding om het belang van de Nederlandse staat zwaarder te laten wegen dan dat van eiser. Eiser heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan het plegen van drugsmisdrijven. Naast het eerdergenoemde drugsmisdrijf, is eiser op 4 februari 2021 door het gerechtshof Den Haag veroordeeld tot 15 maanden gevangenisstraf waarvan 5 maanden voorwaardelijk onder meer vanwege cocaïnehandel / smokkel, gepleegd in de periode van 1 mei 2017 tot 13 augustus 2018. In de optiek van verweerder heeft eiser met het begaan van de misdrijven op geen enkele wijze rekening gehouden met de waarden en normen van de samenleving. Dit gebrek aan respect voor de samenleving doet afbreuk aan de hechtheid van de sociale en culturele banden met Nederland.

De actuele schending van het Vluchtelingenverdrag / het actuele reële risico op ernstige schade

16. Vervolgens heeft verweerder de huidige situatie beoordeeld. Eiser is geboren in de DRC en bezit de Congolese nationaliteit. De bij verweerder bekende feiten, afgezet tegen het asielbeleid ten aanzien van de DRC en het algemeen ambtsbericht inzake de DRC van 17 december 2019, vormen voor verweerder geen aanleiding om aan te nemen dat eiser bij terugkeer naar de DRC voor een actuele schending van het Vluchtelingenverdrag heeft te duchten dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat eiser niet vanwege persoonlijke problemen in het bezit is gesteld van een asielvergunning. Eiser is ambtshalve in het bezit van een afgeleide vergunning van zijn moeder. Verder blijkt uit het asielbeleid ten aanzien van de DRC, neergelegd in paragraaf C7/10.4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), dat in de DRC uitsluitend in de provincies Noord- en Zuid-Kivu sprake is van een uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000. Uit het interdepartementale dossier blijkt dat eiser behoort tot de bevolkingsgroep van de Banyamulenge en afkomstig is uit Uvira, Zuid-Kivu. In het geval van eiser wordt geconstateerd dat zijn laatste woon- en verblijfplaats in het land van herkomst is gelegen in Zuid-Kivu en hij aldus afkomstig is uit een gebied waar sprake is van een uitzonderlijke situatie. Eiser heeft echter een vestigingsalternatief in de DRC. Hij kan zich in beginsel aan de dreiging onttrekken door zich te vestigen in Kinshasa. Verder is de DRC niet aangemerkt als een land waarin sprake is van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Met betrekking tot de DRC zijn ook geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.
De reguliere verblijfsvergunning
17. Verweerder ziet evenmin aanleiding om eiser ingevolge artikel 3.6a, eerste lid, aanhef en onder a en vijfde lid, van het Vb 2000 ambtshalve in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM. Hierbij wordt verwezen naar hetgeen is overwogen ten aanzien van artikel 3.86, twaalfde en zeventiende lid, van het Vb 2000.
Het onthouden van een vertrektermijn en het inreisverbod
18. Wel wordt aanleiding gezien om eiser een vertrektermijn te onthouden en aan hem een inreisverbod op te leggen voor de duur van tien jaar. Daarbij wijst verweerder met name op het feit dat eiser op 4 februari 2021 door het Gerechtshof Den Haag is veroordeeld tot 15 maanden gevangenisstraf waarvan 5 maanden voorwaardelijk voor handel in drugs (cocaïne), bedreiging met zware mishandeling en schuldheling.
19. Verweerder wijst op het arrest van 4 februari 2021 waaruit het volgende blijkt:

De verdachte heeft zich gedurende ruim een jaar schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. Daarnaast heeft hij cocaïne aanwezig gehad en heeft hij voorwerpen voorhanden gehad ter voorbereiding van de handel in drugs. Harddrugs, zoals cocaïne, kunnen ernstige schade toebrengen aan de volksgezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden aan harddrugs vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Deze met de handel in drugs gepaard gaande criminaliteit wordt door de gedragingen van verdachte in stand gehouden.
Voorts heeft de verdachte een verbalisant bedreigd. Door zich aldus uit te laten heeft hij gevoelens van angst bij haar veroorzaakt. Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan heling van een fiets. Hiermee heeft hij bijgedragen aan het in standhouden van een afzetmarkt voor gestolen voorwerpen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Het hof heeft tevens acht geslagen op het voortgangsbericht van de Reclassering Nederland van 18 januari 2021.”.
Verweerder verwijst eveneens naar het vonnis van de rechtbank Den Haag van 29 november 2018 waarin over de persoon van de verdachte het volgende staat vermeld:
“(…) Deze eerdere veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te begaan. Ondanks het feit dat de verdachte slechts vier jaren in Nederland woonachtig is, heeft hij een aanzienlijk strafblad opgebouwd. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op een door de reclassering opgesteld advies, d.d. 16 augustus 2018. De verdachte wordt beschreven als een kwetsbare jongeman met een lichte verstandelijke beperking die veelvuldig met politie en justitie in aanraking is geweest. Hij heeft geen zinvolle dagbesteding en gaat niet naar de inburgeringslessen. Desondanks komt hij zijn afspraken met de hulpverlening redelijk goed na. Ondanks dat er beperkte resultaten worden geboekt vindt de reclassering het van belang dat verdachte onder toezicht blijft van de reclassering en mee blijft werken aan het begeleidingstraject van de Kesslerstichting om zijn schulden onder controle te krijgen. Daarnaast is van belang om de verdachte te motiveren om begeleid te gaan wonen, zodat er meer zicht komt op zijn handel en wandel.”.
20. Verweerder constateert verder dat in het arrest van 4 februari 2021 aan eiser bijzondere voorwaarden zijn opgelegd. Zo dient hij zich gedurende de proeftijd te melden bij Reclassering Nederland, gedurende zijn proeftijd mee te werken aan het verkrijgen van een stabiele woonsituatie en medewerking te verlenen aan begeleiding door de Kesslerstichting of een soortgelijke instantie, zolang de reclassering dit nodig acht. Uit de BRP blijkt verder dat eiser sinds 17 mei 2020 ingeschreven staat bij het Daklozenloket Den Haag. Kennelijk is het eiser niet gelukt om een stabiele woonsituatie te verkrijgen. Verweerder neemt aan dat het gevaar nog actueel is, omdat het arrest en de in het arrest genoemde stukken van deskundigen van zeer kort geleden zijn. Verweerder acht hierbij nog van belang dat is gebleken dat eiser vanaf 13 augustus 2018 is doorgegaan met het plegen van misdrijven. Zo is hij op 8 februari 2021 door de politierechter in de rechtbank Den Haag veroordeeld tot 18 dagen gevangenisstraf ter zake artikel 416, eerste lid, aanhef en onder a, Sr (opzetheling maatschappelijke kwalificatie straatroof), gepleegd op 19 mei 2020.
21. Daarnaast is verweerder voornemens om eiser een inreisverbod op te leggen voor de duur van tien jaar omdat hij dient te worden beschouwd als een ernstige bedreiging voor de openbare orde als bedoeld in artikel 66a, vierde lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 6,5a, vijfde lid, onder a en b, van het Vb 2000. Uit het arrest van 4 februari 2021 en het uittreksel JD blijkt dat eiser meerdere keren is veroordeeld voor het plegen van opiumdelicten. Ook is gebleken dat hij meerdere keren is veroordeeld vanwege het plegen van misdrijven waarvoor een maximale gevangenisstraf van meer dan zes jaren kan worden opgelegd en is hij voor deze misdrijven bestraft met een vrijheidsstraf. Daarmee wordt voldaan aan artikel 6.5a, vijfde lid, onder a en b, van het Vb 2000, aldus verweerder.
22. Volgens verweerder is niet gebleken van humanitaire of andere redenen om af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod of het inreisverbod voor een korte duur dan tien jaar op te leggen. Ten aanzien van artikel 8 van het EVRM wordt verwezen naar hetgeen is overwogen in het kader van artikel 3.86, twaalfde en zeventiende lid, van het Vb 2000. Het inreisverbod brengt met zich mee dat eiser ook niet in staat zal zijn om Nederland in te reizen voor een kort bezoek aan bijvoorbeeld zijn familieleden of vrienden. Verweerder meent echter dat het belang van de bescherming van de openbare orde zwaarder weegt dan het belang van eiser om hen in Nederland te kunnen bezoeken.
De inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de Awb
23. Ten slotte ziet verweerder geen aanleiding om ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in afwijking van de beleidsregels het intrekken van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd achterwege te laten, een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen, geen terugkeerbesluit op te leggen, de vertrektermijn niet te onthouden en/of geen inreisverbod op te leggen.
Zienswijze van 10 juli 2021
24. Eiser verzoekt gehoord te worden indien verweerder het voornemen handhaaft. Hij verzoekt verweerder tevens om het asieldossier van zijn moeder bij de besluitvorming te betrekken.
25. Verder acht eiser de intrekking van zijn verblijfsvergunning in strijd met artikelen 3 en 8 van het EVRM. Volgens eiser volgt uit diverse uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), dat het niet zo is dat openbare orde aspecten / criminele antecedenten onder alle omstandigheden in de weg staan aan de bescherming van het privéleven en familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
26. Het EHRM heeft in de zaken Boultif (nummer 54273/00) en Üner (nummer 46410/99) een maatstaf aangelegd om te toetsen of sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM. Deze ‘guiding principles’ heeft het EHRM herhaald in het arrest Khan tegen Duitsland (nummer 38030/12). Het EHRM stelt in het arrest Jakupovic tegen Oostenrijk van 6 februari 2003 (nummer 36757/97) nog eens de norm:

25. It is for the Contracting States to maintain public order, in particular by exercising their right, as a matter of well-established international law and subject to their treaty obligations, to control the entry and residence of aliens. To that end they have the power to deport aliens convicted of criminal offences. However, their decision in this field must, in so far as they may interfere with a right protected under paragraph 1 of Article 8, be necessary in a democratic society, that is to say justified by a pressing social need and, in particular, proportionate to the legitimate aim pursued (…).”.
Uit die normstelling volgt al dat niet elke strafbaar feit onder alle omstandigheden in de weg staat aan de bescherming van het privéleven. Dat is alleen het geval indien het noodzakelijk is in een democratische samenleving. Uit het arrest Jakupovic volgt dat er sprake moet zijn van zeer zwaarwegende belangen aan de zijde van de Staat om geen schending van artikel 8 van het EVRM aan te nemen. Daarvoor dient gekeken te worden naar de ernst van de gepleegde strafbare feiten. Ook in het arrest Khan was de ernst van het strafbare feite van groot belang, maar ook het feit dat moest worden gevreesd voor herhaling. Verder dient ook de (minderjarige) leeftijd waarop het strafbare feit of de strafbare feiten werden gepleegd worden betrokken in de belangenafweging. Dit volgt uit de uitspraak van het EHRM in de zaak Maslov tegen Oostenrijk van 23 juni 2008 (nummer 1638/03). Het EHRM herhaalt in dit arrest dat het om zeer ernstige strafbare feiten moet gaan en legt tevens uit waarom jeugdigen die strafbare feiten hebben gepleegd niet gelijkgeschakeld kunnen worden met meerderjarigen de strafbare feiten hebben gepleegd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 28 november 2014 [1] overwogen dat de staatssecretaris ook in het geval een meerderjarige een strafbaar feit heeft gepleegd, in de belangenafweging gewicht moet toekennen aan de omstandigheid dat de leeftijd van de desbetreffende vreemdeling nog als jeugdig kan worden gekwalificeerd. De Afdeling oordeelt in die zaak, dat de rechtbank terecht in aanmerking heeft genomen dat de vreemdeling het door hem gepleegde misdrijf, diefstal met geweld en bedreiging waarvoor hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk, op achttienjarige, en dus op jongvolwassen leeftijd heeft gepleegd.
27. Eiser voert verder aan dat integratie in Nederland en ontworteling in eigen land doordat er geen banden meer zijn met het land van herkomst, aspecten zijn die maken dat er een beschermenswaardig privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM ontstaat. In werkinstructie 2015/4 worden deze aspecten ook genoemd. De duur van het verblijf in Nederland en de tijd die is verstreken sinds het misdrijf is gepleegd, alsmede de houding van de vreemdeling gedurende die periode, dient te worden meegenomen in de belangenafweging. Eiser verwijst niet alleen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 13 augustus 2014 [2] en eerder genoemde arresten in de zaken Khan en Maslov, maar eveneens naar het arrest van het EHRM in de zaak Butt tegen Noorwegen van 4 december 2012 (nummer 47017/9) en het arrest in de zaak Jeunesse tegen Nederland van 3 oktober 2014 (nummer 12738/10).
28. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat er familie- en/of gezinsleven bestaat tussen hem en de overige gezinsleden. Uit onder meer de uitspraak van het EHRM van 6 juli 2004 in de zaak Andrade blijkt dat er een ‘fair balance’ moet zijn tussen de belangen van de Staat en die van hem en de overige gezinsleden. Daarnaast wijst hij erop dat van belang is welke band de in Nederland woonachtige hoofdpersoon heeft met het land van herkomst en of er familie is in het land van herkomst en dat niet in de laatste plaats een rol speelt of er objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. In het geheel wijst hij nog op de kern van de positieve verplichting die op Staten rust om maatregelen te nemen die nodig zijn om het recht op bescherming van gezinsleven mogelijk te maken. Eiser verwijst in dit verband ook naar de paragrafen 182, 184 en 185 van het UNHCR Handboek.
29. Voor wat betreft zijn achtergrond heeft eiser een verslag van de reclassering overgelegd. Volgens eiser biedt dit meer inzicht in zijn persoon. Daarin staat onder meer het volgende vermeld:

Achtergrond/problematiek
[eiser] is een 20-jarige jongeman met een lichte verstandelijke beperking, afkomstig uit Congo en sinds 2014 woonachtig in Nederland.
In Congo woedde er een burgeroorlog en de ouders van [naam] moesten vluchten voor het oorlogsgeweld. [naam] en zijn zusje werden, als jonge kinderen nog, door hun vader bij een pastoor ondergebracht omdat zowel vader als moeder op de vlucht moesten. De pastoor had de zorg voor een grote groep kinderen en was niet in staat om hen de nodige zorg en aandacht te geven. [naam] en zijn zus hebben waarschijnlijk langdurig op straat geleefd, er was sprake van zowel fysieke (gebrek aan voedsel) als geestelijke verwaarlozing (gebrek aan opvoeding en verzorging). In die periode is [naam] ook kindsoldaat geweest. In de tijd dat [naam] bij de pastoor verbleef waren ze in de veronderstelling dat vader dood was, hij kwam echter op en goede dag onverwacht opdagen om de kinderen op te halen en samen het land te ontvluchten.
Hun moeder is als eerste naar Nederland gevlucht. In 2014 is [naam] samen met zijn vader en zus eveneens naar Nederland gevlucht. Na een periode in het AZC te zijn verbleven, is het gezin uiteindelijk herenigd met moeder die al eerder een eigen woonruimte had gekregen. Sinds de tijd woont het gezin samen in Den Haag.
[naam] is tijdens zijn verblijf in het AZC in 2014 op 16-jarige leeftijd, onder invloed van andere jongens, voor het eerst met justitie in aanraking gekomen.
Uit onderzoek kwam naar voren dat [naam] een licht verstandelijke beperking heeft. Hij is de Nederlandse taal beperkt machtig en kan niet (goed) lezen en schrijven (analfabeet) omdat hij nauwelijks onderwijs heeft genoten en beperkte cognitieve vermogens heeft. [naam] heeft in zijn jeugd geen structuur gekend en heeft wellicht daardoor veel moeite om in het systeem te functioneren.
Betrokkene heeft een zeer belast verleden en is ernstig getraumatiseerd. We proberen hem te motiveren voor traumabehandeling maar realiseren ons dat dit tijd nodig heeft.”.
30. Gemachtigde van eiser geeft toe dat eiser strafbare feiten heeft gepleegd en dat dit niet goed valt te praten, maar wijst erop dat eiser een zeer belast verleden heeft en ernstig is getraumatiseerd. De reclassering ziet voldoende grond om recidive in de toekomst te voorkomen door eiser bij te staan. Eiser verwijst naar het verslag van de reclassering waarin is aangegeven dat eiser vanaf 24 januari 2020 bij Perspectief woont en op financieel gebied wordt begeleid door Fivoor. Verder is aangegeven dat voor het betalen van schulden (CJIB boetes) een regeling is getroffen. De reclassering ziet dat er sprake is van inzicht en gedragsverandering, een intentie om geen delicten meer te plegen en een positief leven op te bouwen. De reclassering constateert dat eiser voornamelijk op straat rondhangt met veelal kansloze jongeren waardoor er nog wel af en toe sprake is van politiecontacten (openbare dronkenschap, overtreding coronamaatregelen e.d.). De reclassering wil inzetten op het verkrijgen van woonruimte zodat er stabiliteit ontstaat en eiser zich kan gaan richten op scholing en arbeid.
31. Daarnaast is eiser van mening dat uitzetting naar de DRC strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Bij verweerder is geen informatie beschikbaar over de situatie waarin hij verkeerde in de DRC. Eiser behoort tot de Banyamulenge. In de WBV wordt vermeld:

Tot de bevolkingsgroep van de Tutsi (waaronder begrepen de Banyamulenge en Banyarwanda die Tutsi zijn) worden ook asielzoekers van gemengde afkomst aangemerkt. De Tutsi’s uit Congo DRC blijven aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep (…)”.
32. Hoewel verweerder de stukken uit de asielprocedure van eisers moeder niet heeft toegevoegd aan het dossier, is er wel in de mvv-procedure een brief die VluchtelingenWerk op 26 november 2013 heeft verzonden. In die brief staat onder meer het volgende vermeld:

Zij was erg ontdaan en vertelde me door haar tranen heen dat zij meerdere malen verkracht is bij het halen van water bij een bron in het bos, door verschillende mannen van een Congolese stam. Er bestaat veel haat bij verschillende Congolese stammen richting haar stam die bestaat uit afstammelingen van Rwandese vluchtelingen en zij denkt dat dit voor hen de aanleiding was.
Omdat de moeder van eiser asiel heeft gekregen, is eiser van mening dat ook ten aanzien van hem en zijn etnische afkomst een schending van artikel 3 van het EVRM kan worden aangenomen als hij zou moeten terugkeren naar de DRC.
Intrekkingsgehoor van 21 februari 2022
33. In het intrekkingsgehoor heeft eiser, samengevat weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
34. Eiser woonde sinds 24 januari 2020 onder begeleiding bij Perspectief, maar hij werd daar na korte tijd weggestuurd. Het was een plek met een streng regime die afgelegen in de bossen ligt. Omdat het in het bos was deed het hem denken aan zijn tijd in de DRC. Eiser is dakloos en staat op de wachtlijst voor begeleid wonen. Hij denkt dat het deze keer bij Housing First wel gaat lukken omdat hij nu een jaar verder is zonder iets crimineels te hebben gedaan. Eiser wil graag terug naar school en wil later brommermonteur worden. Hij kan zich (redelijk) goed verstaanbaar maken in het Nederlands, maar lezen en schrijven is moeilijk. Verder heeft eiser verklaard dat hij in Nederland een jaar naar school is geweest en toen kwam hij vast te zitten en is het gestopt. In de DRC is hij nooit naar school geweest.
35. Eiser heeft er spijt van dat hij stafbare feiten heeft gepleegd. Het komt door zijn verleden. Hij heeft in de DCR zwaar geleden. Hij was een straatkind en kindsoldaat, en heeft in de bossen geleefd als een bandiet. Zijn moeder heeft hem verlaten toen hij vijf jaar oud was. Pas acht jaar later werd hij met haar herenigd. Eiser is het daarom niet gewend om met mensen samen te leven. Over het vonnis van 4 februari 2021 wil eiser kwijt dat hij ongeveer een jaar heeft gehandeld in drugs. Hij werd door slechte vrienden gebruikt om dat te doen en was toen nog jong. Inmiddels heeft hij een straf van anderhalf jaar uitgezeten en heeft hij de tijd gehad om erover na te denken. Hij verhandelt helemaal niets meer. Van zijn slechte vrienden heeft hij afscheid genomen en sinds een aantal maanden gaat hij naar de kerk om te bidden. Hij heeft nu goede vrienden in de kerk en is een ander mens. Het lukt hem nu om niet snel ruzie te maken met anderen, afspraken na te komen, post door te nemen en bankzaken te regelen. Na zijn vrijlating heeft hij zich aan de bijzondere voorwaarden gehouden, behalve dan voor wat betreft zijn woonsituatie. Verder heeft eiser naast de reclassering en met mensen uit de kerk contact met een psychiater en een contactpersoon. Blowen doet hij nog wel elke dag. Hij heeft nog een trauma en dit geeft hem rust.
36. Eiser vreest dat hij dood gaat als hij moet terugkeren naar de DRC. Hij kent het land niet en heeft daar ook geen familie meer wonen. De familie van vaders- en moederzijde zijn allemaal om het leven gebracht. Hij moest in het leger gaan vechten als kindsoldaat omdat hij tot de Banyamulenge behoort. De Banyamulenge zijn Tutsi en worden niet beschouwd als Congolezen. Ze hebben geen eigen land. Tijdens de oorlog is hij gedwongen meegenomen waarbij hij werd geblinddoekt. Ze hebben zijn onderbeen verbrand. Hij werd gemerkt als teken dat hij bij hen hoorde en niet meer weg kon. Daarnaast kreeg hij sneetjes met traditionele medicijnen op zijn arm en heeft hij als kindsoldaat mensen moeten doden. Ze waren als rebellen bezig om mensen te doden en af te slachten. Als hij daar was gebleven was hij misschien wel een vooraanstaande rebel geworden. Eiser weet niet meer hoeveel mensen hij heeft doodgemaakt destijds. Hij heeft vijf jaar bij het rebellenleger gezeten. Toen wist hij samen met drie anderen te ontsnappen. Ze leefden eerst op straat en daarna kwamen ze in contact met de dominee die hen eten aanbood. Door de dominee kwam eiser erachter dat zijn moeder, die ook christelijk is, in Nederland zat. Zijn zus was gevlucht en in Burundi terechtgekomen bij een hulporganisatie genaamd Enfant Soleil, speciaal voor weeskinderen. De zus van eiser had contact met hun vader in Burundi. Zij waren op zoek naar hem.
37. Verder verklaart eiser dat hij in Nederland een relatie heeft, maar dat hij haar naam niet geeft omdat dit privé is. Het is ook nog maar kort en hij is niet met haar getrouwd. Het contact met zijn vader, moeder en zijn zus is goed. Zij wonen alle drie nog bij elkaar. Hij ziet zijn familie een keer per week. Hij is afhankelijk van zijn ouders, als hij geen eten heeft gaat hij naar zijn moeder toe om eten te krijgen.
Het bestreden besluit
Tot welke conclusie komt verweerder in het bestreden besluit?
38. Verweerder blijft bij zijn voornemen om de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken vanaf 9 juli 2016 en een inreisverbod op te leggen voor de duur van tien jaar. Hieraan legt verweerder het volgende ten grondslag.
Het actuele reële risico op ernstige schade
39. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de intrekking niet in strijd is met internationale verdragen of verplichtingen. Eiser meent dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, omdat hij een reëel risico op ernstige schade loopt in de DRC omdat hij Banyamulenge is en afkomstig is uit Zuid-Kivu. Verweerder meent dat in het voornemen al is uitgelegd dat het behoren tot de Banyamulenge geen reden is om een verblijfsvergunning asiel te verlenen. De Tutsi’s of Banyamulenge worden niet langer als kwetsbare minderheidsgroep aangemerkt (C7/11.4.2 Vc 2000). Verder is uitgelegd dat eiser een vestigingsalternatief heeft in Kinshasa. Eiser heeft geen argumenten aangevoerd dat hij in Kinshasa een reëel risico loopt op ernstige schade. Aan de moeder van eiser is een verblijfsvergunning asiel verleend, maar zij heeft deze niet gekregen vanwege haar etnische afkomst of vanwege persoonlijke problemen in de DRC.
40. De verklaringen van eiser dat hij in de DRC kindsoldaat is geweest, worden niet geloofwaardig geacht. Eiser heeft verklaard dat hij vijf jaar oud was toen zijn moeder uit de DRC vertrok en dat hij een straatkind was dat gedwongen werd ingelijfd als kindsoldaat. Verweerder volgt deze verklaringen niet, omdat eiser in 2003 vijf jaar oud was. Uit het dossier van de moeder blijkt dat zij op dat moment nog in de DRC verbleef. In augustus 2004 is zij samen met eiser en zijn zus bij een dominee en zijn gezin in Uvira, DRC, gaan wonen. De vader van eiser was op dat moment vertrokken. De moeder van eiser heeft verklaard dat zij tot haar vertrek op 16 oktober 2011 samen met haar kinderen bij de dominee in Uvira heeft gewoond. Toen zij vertrok heeft zij eiser en zijn zus daar achtergelaten
.Eiser was op dat moment 13 jaar oud.
41. Verder is nog van belang dat de moeder van eiser verklaart dat zij tijdens haar verblijf bij de dominee geen problemen heeft ondervonden. Eiser en zijn zus gingen niet naar school maar speelden buiten. Verweerder gaat ervan uit dat als eiser gedwongen was ingelijfd als kindsoldaat zijn moeder dit had verteld tijdens haar asielaanvraag. Voorts wordt overwogen dat de vader van eiser tijdens een gehoor op de Nederlandse ambassade in Bujumbura (Burundi) heeft verklaard dat hij in januari 2012 eiser en zijn dochter bij de dominee in Uvira heeft opgehaald
.Hij is samen met zijn kinderen naar Burundi vertrokken. Op 24 februari 2014 is eiser samen met zijn vader en zus naar Nederland gereisd. De zus van eiser is ook gehoord op de Nederlandse ambassade. Ook zij verklaart dat zij samen met haar broer bij de dominee in Uvira verbleef na het vertrek van hun moeder. De dominee zorgde voor haar en eiser. Zij verklaart dat zij in 2012 door hun vader werden opgehaald bij de dominee en werden meegenomen naar Burundi.
De reguliere verblijfsvergunning
42. Daarnaast krijgt eiser geen verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft hiervoor verschillende punten aangevoerd, maar verweerder vindt niet dat deze punten leiden tot de conclusie dat de belangen van eiser om met een verblijfsvergunning in Nederland te mogen wonen zwaarder wegen dan de belangen van de overheid.
Het terugkeerbesluit en het actuele gevaar voor de openbare orde
43. Eiser krijgt op grond van artikel 62, tweede lid, onder c, van de Vw 2000 een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn, omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. Verweerder vindt dat eiser door zijn persoonlijke gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige dreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Verweerder heeft kennisgenomen van de verklaringen van eiser tijdens het intrekkingsgehoor, de verklaringen van de reclasseringsmedewerker die bij dit gehoor aanwezig was en die aangeeft dat zij enorme ontwikkelingen bij eiser ziet, en van een e-mail van eisers gemachtigde waarin de reclassering aangeeft dat het reclasseringstoezicht goed verloopt. Niettemin volgt verweerder eiser niet in diens stelling dat hij geen bedreiging meer vormt voor de openbare orde. De reden daarvoor is dat eiser veel misdrijven heeft gepleegd. Hij is kort na aankomst in Nederland daarmee begonnen. Tussen 5 december 2013 en 20 november 2021 is eiser twaalf keer veroordeeld vanwege het plegen van misdrijven. In totaal heeft hij hiervoor 15 maanden en 13 dagen straf gekregen.
44. Op 4 februari 2021 is eiser veroordeeld voor het plegen van ernstige drugsmisdrijven. Hij heeft gedurende een jaar gehandeld in cocaïne. Verder heeft hij cocaïne voorhanden gehad bedoeld voor de handel in drugs. Eiser heeft hiervoor een forse gevangenisstraf van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk gekregen. Daarnaast is hem een proeftijd van 2 jaren opgelegd. Ook na het voornemen en het intrekkingsgehoor heeft eiser weer meerdere keren in de gevangenis gezeten. Verder blijkt uit het uittreksel JD van 11 januari 2023 dat hij is gedagvaard vanwege het plegen van misdrijven.
45. Volgens verweerder tast eiser met zijn persoonlijk gedrag een fundamenteel belang van de samenleving aan. Eiser heeft veel misdrijven gepleegd in Nederland en is hiervoor veroordeeld. Hij heeft onder meer ernstige drugsmisdrijven gepleegd in de periode 1 mei 2017 tot en met 13 augustus 2018. Door het handelen in drugs heeft hij ernstige schade toegebracht aan de volksgezondheid. Daarnaast is het algemeen bekend dat drugsgebruikers vaak vermogensdelicten plegen om hun verslaving te kunnen bekostigen. Eiser heeft met het handelen in cocaïne deze criminaliteit in stand gehouden.
46. Verder is verweerder van mening dat eiser ook nu nog een gevaar vormt, omdat van zijn gedrag lang een dreiging uitgaat. Eiser is een veelpleger. In de negen jaar dat hij in Nederland verblijf is hij twaalf keer veroordeeld vanwege het plegen van misdrijven. Hij heeft hiervoor meerdere keren (gevangenis-)straffen gekregen. Deze straffen hebben niet tot gevolg gehad dat hij is gestopt met het plegen van misdrijven
.
47. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen verantwoording neemt voor zijn misdrijven. Verweerder vindt het positief dat eiser spijt heeft van de gepleegde misdrijven. Ook vindt verweerder het positief dat eiser het contact heeft verbroken met de vrienden door wie hij in de drugshandels terecht is gekomen. Toch zijn deze verklaringen onvoldoende om te concluderen dat hij geen gevaar meer vormt voor de openbare orde. Eiser is immers na het intrekkingsgehoor opnieuw in aanraking gekomen met justitie en politie. Om die reden is er ondanks de spijtbetuiging geen sprake van een bestendige gedragsverandering bij eiser. Hij heeft geen lange periode goed gedrag in vrijheid laten zien. Na het voornemen van 13 april 2021 heeft eiser opnieuw een aantal keren in de gevangenis gezeten. Voor het laatst van 17 november 2022 tot 30 december 2022 in een PI vanwege het plegen van een misdrijf op 11 november 2022.
48. Uit de e-mail van 5 december 2022 blijkt dat eiser zich houdt aan het reclasseringstoezicht en dat hij inmiddels een eigen woning heeft. Uit de informatie blijkt ook dat eiser niet meer onder behandeling van Fivoor staat omdat hij nog niet klaar is voor een traumabehandeling. Verweerder vindt het positief dat eiser inmiddels een eigen woonruimte heeft waar hij intensieve ambulante begeleiding krijgt en dat het reclasseringstoezicht goed verloopt. Uit de verklaringen van de reclasseringsambtenaar blijkt ook dat eiser nog steeds niet werkt. De reden hiervoor is dat hij niet kan lezen en schrijven en dat er sprake is van gedragsproblematiek. Verder is de traumatabehandeling nog steeds niet gestart.
49. Het valt verweerder op dat tijdens het intrekkingsgehoor is aangevoerd dat eiser met traumatherapie gaat starten zodra hij een woning krijgt en dat hij allerlei vormen van begeleiding krijgt. Eiser heeft inmiddels een half jaar eigen woonruimte en nu blijkt dat hij niet meer behandeld wordt door Fivoor. De traumabehandeling kan niet starten omdat hij eerst moet werken aan praktische zaken. Verder blijkt dat eiser nog steeds niet werkt of een opleiding volgt. Hij heeft dus nog steeds geen zinvolle dagbesteding zoals door het gerechtshof is opgelegd in het arrest van 4 februari 2021. Ook blijkt dat eiser nog steeds drank en drugs gebruikt. Hij blowt dagelijks en geeft dagelijks ongeveer € 5,00 à € 10,00 per dag hieraan uit.
50. De eerdere veroordelingen, het voornemen tot intrekking van zijn verblijfsvergunning en het intrekkingsgehoor hebben geen effect gehad op zijn gedrag. Eiser blijft ondanks dit alles en het toezicht van reclassering misdrijven plegen. Verweerder concludeert daarom dat eiser niet heeft aangetoond dat hij zijn gedrag heeft veranderd en geen actuele bedreiging meer vormt.
Het inreisverbod en artikel 8 van het EVRM
51. Verweerder acht het opleggen van het inreisverbod voor de duur van tien jaar niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft tijdens zijn intrekkingsgehoor verklaard dat hij geen kinderen heeft. Hij stelt verder dat hij sinds kort een relatie heeft. Nu hij hierover verder geen details wil verstrekken, kan verweerder niet toetsen of er sprake is van familieleven met zijn partner dat artikel 8 van het EVRM moet beschermen. Verder wordt eiser niet gevolgd in zijn stelling dat hij afhankelijk is van zijn ouders. In het voornemen is uitgelegd waarom verweerder die mening is toegedaan. De verklaring van eiser dat hij dakloos is en naar zijn moeder gaat om te eten, vindt verweerder onvoldoende om aan te nemen dat om die reden sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn moeder en/of vader. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat eiser inmiddels niet meer dakloos is en sinds juli 2022 een eigen woning heeft waar hij intensief ambulant wordt begeleid. Dit volgt uit de e-mail van zijn gemachtigde van 5 december 2022.
52. Wel staat vast dat eiser privéleven heeft in de zin van artikel 8 van het EVRM. De intrekking van de vergunning en het inreisverbod zijn een inmenging in het recht op eerbiediging van zijn privéleven. Deze inmenging is echter gerechtvaardigd in het belang van de nationale veiligheid. In dit verband heeft verweerder de belangen afgewogen aan de hand van de ‘guiding principles’ zoals geformuleerd in de arresten Boultif en Üner. Naar de mening van verweerder weegt het belang van de Nederlandse overheid zwaarder dan het belang van eiser om zijn privéleven in Nederland te kunnen hebben. Hierbij weegt in het nadeel van eiser mee dat hij geen sterke en sociaal culturele banden met Nederland heeft. Zo heeft hij de eerste veertien jaren van zijn leven in de DRC doorgebracht, waardoor hij een deel van zijn vormende jaren niet in Nederland heeft doorgebracht. Hij is sinds 24 februari 2014 in Nederland en was toen zestien jaar oud. Dat eiser bijna negen jaar in Nederland verblijft, maakt niet dat hij sterk gebonden is aan Nederland. Hij heeft immers vele misdrijven gepleegd en verschillende periodes in de gevangenis doorgebracht. Voorts weegt in het nadeel van eiser mee dat hij kort na aankomst in Nederland is begonnen met het plegen van misdrijven. Hij is in totaal twaalf keer veroordeeld en heeft meerdere keren in de gevangenis gezeten waaronder ook een keer voor langere tijd. Door het plegen van misdrijven heeft eiser helemaal niet gedacht aan wat de meeste mensen in Nederland goed of fout vinden. Het maakt zijn sociale en culturele banden met Nederland dan ook minder sterk.
53. In de periode(s) dat eiser in de gevangenis heeft gezeten, heeft hij geen privéleven opgebouwd in Nederland. Het verblijf in een gevangenis is namelijk anders dan het opbouwen van privéleven buiten de gevangenis. Hij heeft toen niet deelgenomen aan de Nederlandse samenleving. Verder weegt in het nadeel van eiser mee dat hij nooit betaald werk heeft verricht in Nederland en dat hij nooit een opleiding heeft gevolgd in Nederland. Dit maakt dat hij geen sociale banden uit opleiding of werk heeft opgebouwd. Verweerder vindt het wel positief dat eiser wil deelnemen aan een project voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
54. De omstandigheid dat eiser stelt dat hij zich verstaanbaar kan maken in het Nederlands, weegt mee in zijn voordeel. Zo ook het feit dat zijn ouders en zus in Nederland wonen. Echter, eiser heeft door het plegen van misdrijven zelf het contact met zijn familieleden op het spel gezet. In de toekomst kan eiser het contact met zijn ouders en zus onderhouden door gebruik te maken van moderne communicatiemiddelen. Eiser zou hen ook buiten het gebied van de Europese landen kunnen ontmoeten. Daarnaast is niet gebleken dat eiser in verband met zijn medische situatie gebonden is aan Nederland. Verder weegt in het voordeel van eiser mee dat hij nu goede vrienden heeft, die hij zou hebben leren kennen in de Congolese kerk in Den Haag. Hierdoor heeft eiser sociale banden met Nederland opgebouwd, maar hieraan wordt geen zwaar gewicht toegekend. Er is immers niet gebleken van intensief contact met deze mensen.
55. Verder is verweerder het niet eens met de stelling van eiser dat hij niet kan terugkeren naar de DRC omdat hij geen banden meer heeft met dat land en daar geen familie meer heeft. Eiser heeft tot zijn veertiende levensjaar in de DRC gewoond, zodat niet valt in te zien waarom hij daar niet een nieuw bestaan kan opbouwen. Eiser is een volwassen man van 24 jaar oud en hij spreekt nog steeds de taal die in dat land gesproken wordt. Verweerder begrijpt dat het niet makkelijk zal zijn voor eiser, maar hij heeft niet met objectieve stukken onderbouwd dat hij dat niet zou kunnen. Verder loopt eiser, zoals hiervoor is overwogen, bij terugkeer naar de DRC geen reëel risico op ernstige schade.
56. Dat eiser zijn toekomst in Nederland ziet en hier graag een opleiding wil volgen en op het rechte pad wil blijven, betekent niet dat de overheid dit moet toestaan. Artikel 8 van het EVRM geeft geen recht op een vrije keuze van het land waar hij gaat wonen. Als eiser vastberaden is om een goed leven op te bouwen, zoals hij stelt, valt niet in te zien dat hij zijn leven niet buiten de grenzen van de Europese landen kan beteren. Het is, gelet op zijn strafblad, niet onredelijk om dit van hem te verwachten.
De inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de Awb
57. Volgens verweerder zijn er tot slot geen bijzondere omstandigheden bekend die maken dat het besluit onevenredig is in verhouding tot het doel van de bescherming van de openbare orde. Eiser heeft naar voren gebracht dat hij licht verstandelijk beperkt is, een zeer belast verleden heeft en ernstig is getraumatiseerd. Die omstandigheden zijn echter niet uniek. Eiser verschilt hierin niet van andere mensen met een lichte verstandelijke handicap en ook niet van anderen die een belast verleden hebben en getraumatiseerd zijn en van wie de asielvergunning eveneens wordt ingetrokken vanwege de openbare orde. Eiser heeft met het plegen van misdrijven zelf zijn toekomst in Nederland op het spel gezet. Daarnaast blijkt dat hij, ondanks het reclasseringstoezicht, nog steeds de fout in gaat.
58. Verder is niet gebleken dat eiser op dit moment wordt behandeld voor zijn trauma’s. De reclassering geeft aan dat eiser niet meer onder behandeling staat bij Fivoor omdat hij niet klaar is voor traumatabehandeling. Evenmin is gebleken dat Nederland het meest aangewezen land is voor een behandeling van zijn trauma’s. Uit het door eiser aangevoerde volgt niet dat het belang van de bescherming van de openbare orde niet langer aanwezig is. En in dit geval zeker niet zolang eiser nog een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Het standpunt van eiser in beroep
59. Voor wat betreft zijn achtergrond verwijst eiser andermaal naar het verslag van de reclassering. Verder is hij van mening dat zijn asielrelaas wel geloofwaardig is. Hij voert daartoe aan dat hij niet kan reageren op het standpunt van verweerder dat ongeloofwaardig is dat hij in de DRC kindsoldaat is geweest, nu de verslagen van de gehoren van zijn familieleden niet heeft en deze niet aan het dossier zijn toegevoegd. Eiser verzoekt de rechtbank verweerder te gelasten de verslagen aan het gehoor toe te voegen.
60. Verder merkt eiser op dat de reclasseringsambtenaar hem goed kent. Zij heeft tijdens het intrekkingsgehoor naar voren gebracht dat hij tegen haar dingen heeft verteld over zijn leven in de DRC, dat hij bijna dood was en dat hij is gemarteld. Buiten deze procedure om heeft hij dus verklaard over zijn leven in de DRC. De reclassering heeft hem meerdere malen gesproken over wat er in de DRC is gebeurd en heeft ook zijn littekens gezien. Deze littekens wijzen op fysieke mishandelingen. De reclassering heeft ook zijn zus gesproken, die zijn relaas bevestigt. Dit blijkt uit het voortgangsverslag van de reclassering van 10 maart 2023. Het feit dat hij consequent is in zijn verklaringen, ook naar derden, maakt dat zijn relaas eerder geloofwaardig dan ongeloofwaardig is. Verder stelt eiser dat zijn etniciteit Banyamulenge is. Eiser heeft bij de zienswijze aangegeven dat er in de mvv-procedure van zijn moeder een brief van VluchtelingenWerk is overgelegd, waarin onder andere staat vermeld dat zij meerdere malen is verkracht door verschillende mannen van een Congolese stam en dat zij denkt dat daar de aanleiding voor was dat zij behoort tot afstammelingen van Rwandese vluchtelingen. Volgens eiser is er daarom reden om ten aanzien van hem een schending van artikel 3 van het EVRM aan te nemen op basis van zijn etnische afkomst. Blijkens het WBV 2022/4 is er voor eiser geen binnenlands beschermingsalternatief als hij heeft te vrezen voor vervolging of ernstige schade.
61. Eiser geeft toe dat hij strafbare feiten heeft gepleegd en dat dit niet goed valt te praten. Hij wijst er wel op dat hij, zoals reclassering aangeeft, een zeer belast verleden heeft en is getraumatiseerd. De reclassering ziet voldoende grond om recidive in de toekomst te voorkomen. Eiser heeft ter onderbouwing het rapport van de reclassering van 10 maart 2023 toegevoegd waarin bij de conclusie het volgende wordt vermeld:

“De reclassering is van mening dat er wel degelijk een positieve trend zichtbaar is. Politie- en justitiecontacten zijn sterk afgenomen sinds [eiser] eigen woonruimte heeft. Hij stelt zich meewerkend op in het toezicht en is gemotiveerd om een delictvrij bestaan op te bouwen. Uitzetting uit Nederland zou desastreuze gevolgen hebben voor zowel [eiser] als voor zijn ouders en zus. Alles wat in de afgelopen jaren moeizaam, met vallen en opstaan, is opgebouwd zal voor niks zijn geweest.”

62. Daarnaast is eiser van mening dat verweerder tot een onjuiste belangenafweging is gekomen in het kader van artikel 8 van het EVRM. Zijn belangen zijn evident. Hij heeft destijds een mvv gekregen voor gezinshereniging. Hij woont sindsdien in Nederland, heeft zijn familie en zijn gehele sociale en economische leven in Nederland en heeft geen banden meer met de DRC. Criminele antecedenten hoeven niet onder alle omstandigheden in de weg te staan aan de bescherming van privéleven en familie-/gezinsleven. Eiser verwijst net als in zijn zienswijze naar de ‘guiding principles’ en jurisprudentie van het EHRM. Volgens het EHRM moet sprake zijn van zeer zwaarwegende belangen aan de zijde van de Staat om geen schending van artikel 8 van het EVRM aan te nemen. De ernst van de strafbare feiten is van groot belang, zoals ook de vrees voor herhaling. Verder speelt de (minderjarige) leeftijd waarop het strafbare feit is gepleegd een rol binnen de belangenafweging. Het EHRM legt ook uit waarom jeugdigen die strafbare feiten hebben gepleegd niet gelijkgeschakeld dienen te worden met meerderjarigen die strafbare feiten hebben gepleegd (zie het arrest Maslov van 22 april 2004, nr. 42703/98). De Afdeling heeft in haar uitspraak van 28 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4333) overwogen dat uit (onder meer) het arrest Maslov tegen Oostenrijk volgt dat de staatssecretaris ook in het geval een meerderjarige een strafbaar feit heeft gepleegd, in de belangenafweging gewicht moet toekennen aan de omstandigheid dat de leeftijd van de desbetreffende vreemdeling nog als jeugdig kan worden gekwalificeerd.
63. De conclusie van eiser is dat openbare orde aspecten/criminele antecedenten niet onder alle omstandigheden in de weg staan aan de bescherming van het privéleven en familie-/gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Volgens eiser valt er verder op het belang van de openbare orde het nodige af te dingen. Immers, blijkens het verslag van de reclassering heeft hij een positieve ontwikkeling doorgemaakt en wordt hij begeleid naar een toekomst zonder strafbare feiten.
Het oordeel van de rechtbank
De omvang van het geding
64. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat eiser niet heeft bestreden dat verweerder de intrekking heeft kunnen baseren op artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in combinatie met artikel 3.86, eerste tot en met elfde lid, van het Vb 2000 (glijdende schaal) en dat in zoverre tussen partijen niet in geschil is dat aan de daaruit voortvloeiende voorwaarden voor intrekking is voldaan. Dit deel van verweerders besluitvorming behoeft daarom geen beoordeling door de rechtbank. Partijen zijn evenwel verdeeld over de vraag of artikel 8 van het EVRM zich verzet tegen intrekking van eisers verblijfsvergunning. Daarnaast zijn partijen verdeeld over de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld niet aannemelijk is dat er bij terugkeer naar de DRC een actueel reëel risico is op ernstige schade. De rechtbank zal zich over dit laatste punt uitlaten in het kader van de vraag of opnieuw aan eiser een verblijfsvergunning moet worden verleend. [3] Tot slot zijn partijen verdeeld over de vraag of artikel 8 van het EVRM aanleiding geeft voor de ambtshalve verlening van een reguliere verblijfsvergunning en zich daarnaast ook verzet tegen de uitvaardiging van het terugkeerbesluit zonder een vertrektermijn en de oplegging van het inreisverbod voor de duur van tien jaar. De rechtbank zal deze punten hieronder in deze volgorde bespreken.
De intrekking van de verblijfsvergunning
65. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat artikel 8 van het EVRM zich verzet tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning. Anders dan eiser heeft betoogd heeft verweerder terecht geen (beschermenswaardig) gezinsleven aangenomen tussen eiser enerzijds en zijn moeder, vader en/of zus anderzijds. In de besluitvorming heeft verweerder uitvoerig uiteengezet waarom daarvan geen sprake is. De rechtbank volgt dit standpunt. De enkele stelling ter zitting dat (in ieder geval) voor wat betreft zijn moeder wel sprake is van (beschermenswaardig) gezinsleven omdat hij afhankelijk van haar zou zijn, dat zij een bepaalde mate van invloed op hem zou hebben en dat hij met haar naar de kerk is gegaan, is onvoldoende voor een andersluidend oordeel. Daarmee blijkt immers nog steeds niet van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn moeder. Het gestelde gezinsleven met zijn vader en zus is verder geheel ongemotiveerd gebleven. De rechtbank gaat al om die reden voorbij aan eisers stelling dat ook sprake zou zijn van (beschermenswaardig) gezinsleven met hen.
66. Verweerder heeft in zijn besluitvorming wel aangenomen dat eiser in Nederland privéleven heeft opgebouwd. De inmenging in eisers recht op eerbieding van zijn privéleven als gevolg van de intrekking van de verblijfsvergunning is volgens verweerder echter toegestaan in het belang van de nationale veiligheid, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten. Verweerder heeft in dat kader ook een belangenafweging gemaakt. Eiser stelt in beroep dat verweerder bij die belangenafweging tot een onjuiste afweging zou zijn gekomen. De enkele stelling in beroep dat criminele antecedenten niet onder alle omstandigheden in de weg staan aan de bescherming van privé- en gezinsleven kan eiser in dat kader niet baten, omdat niet is gebleken dat deze situatie zich ook in eisers geval voordoet.
67. Ter zitting heeft eiser in dit kader verder betoogd dat hij bij terugkeer naar de DRC zal terechtkomen in Zuid-Kivu waar hij een reëel risico loopt op ernstige schade. Volgens eiser moet de veiligheidssituatie in de DRC worden betrokken bij de vraag of inmenging in eisers privéleven is gerechtvaardigd. De rechtbank volgt eiser daarin niet. Zoals verweerder ter zitting terecht heeft gesteld komt de vraag of in de DRC, of Zuid-Kivu in het bijzonder, sprake is van een zogenoemde 15c-situatie (te weten een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000) aan de orde bij de vraag of er bij terugkeer naar de DRC een actueel reëel risico op ernstige schade bestaat en daarmee bij de vraag of eiser (opnieuw) in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Bij de intrekking van de verblijfsvergunning is naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte voor het betrekken van de veiligheidssituatie in het land van terugkeer, zoals eiser voorstaat.
68. Andere omstandigheden waarmee eiser zal worden geconfronteerd bij terugkeer naar de DRC kunnen evenwel een rol spelen bij de vraag of een inmenging in eisers privéleven is gerechtvaardigd. Zo ook de eventuele omstandigheid dat eiser bij terugkeer geen netwerk heeft om op terug te vallen terwijl daaraan wel de behoefte bestaat, zoals eiser ter zitting heeft betoogd. Deze omstandigheid is echter door verweerder al in zijn belangenafweging betrokken en de rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder daarbij onvoldoende gewicht zou hebben toegekend aan dit aspect. In de kern komt het erop neer dat het ontbreken van een vangnet of sociaal netwerk in de zin van (directe) familie in de DRC niet opweegt tegen de omstandigheden die in het nadeel van eiser meewegen in deze belangenafweging. Verweerder heeft onder meer gewezen op het zwaarwegende belang van bescherming van de openbare orde en dat eiser geen sterke culturele of sociale banden heeft met Nederland omdat hij zijn vormende jaren zijn in de DRC heeft doorgebracht en tijdens de negen jaar van zijn verblijf in Nederland veel in detentie heeft verbleven. In deze periodes heeft eiser geen banden opgebouwd. Ook heeft verweerder gewezen op de omstandigheid dat eiser kort na binnenkomst al zijn eerste misdrijf pleegde, hij inmiddels twaalf veroordelingen op zijn naam heeft staan waardoor ook kan worden gesteld dat op die grond de sociale en culturele banden met Nederland minder sterk zijn en op de omstandigheid dat eiser nooit betaald werk heeft verricht en ook daarin derhalve geen banden met Nederland heeft opgebouwd. Hieraan heeft verweerder toegevoegd dat eiser door het plegen van (drugs-/gewelds)misdrijven heeft gezorgd voor overlast en gevoelens van onveiligheid in de samenleving en geen respect heeft getoond voor de Nederlandse rechtsorde of met de Nederlandse normen en waarden. Daarmee heeft eiser volgens verweerder een fundamenteel belang van de samenleving aangetast. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser de door verweerder verrichte belangenafweging onvoldoende gemotiveerd bestreden. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser inmiddels meerderjarig is en dat hij niet met objectieve bewijsmiddelen heeft onderbouwd dat hij zich in de DRC niet zelfstandig zou kunnen staande houden.
69. Verder merkt de rechtbank op dat voor zover eiser stelt dat hij een positieve ontwikkeling zou hebben doorgemaakt, verweerder in zijn verweerschrift terecht heeft opgemerkt dat dit nog valt te bezien, nu eiser recent opnieuw in aanraking is gekomen met justitie en hij opnieuw in voorlopige hechtenis verblijft vanwege een verdenking van straatroof en fraude (phishing/skimming) gepleegd op 8 april 2023.
70. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat wat eiser in beroep heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat verweerder in artikel 8 van het EVRM ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om af te zien van de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Het actuele reële risico op ernstige schade
-
De ongeloofwaardigheid van de inlijving als kindsoldaat
71. Verweerder heeft eisers verklaringen dat hij gedwongen is ingelijfd als kindsoldaat en mensen heeft moeten doden niet geloofwaardig geacht. Eiser kan zich daarmee niet verenigen en stelt dat hij wel als kindsoldaat is ingelijfd en een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 als hij moet terugkeren naar de DRC.
72. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door eiser tegen te werpen dat hij tegenstrijdig verklaart ten opzichte van zijn moeder, vader en zus maar de gehoren van de moeder, vader en zus niet aan het dossier van eiser toe te voegen. Verweerder is gehouden een asielrelaas integraal te beoordelen en kan daarbij ook de verklaringen uit de gehoren van de moeder, vader en zus van eiser betrekken. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat hij deze gehoren in verband met de regels omtrent de privacy niet zonder meer kan toevoegen aan het dossier van eiser. Het staat eiser daarentegen vrij om de gehoren zelf op te vragen bij zijn familieleden en aan het dossier toe te voegen, dat heeft eiser echter niet gedaan. Verder is eiser naar het oordeel van de rechtbank ook niet belemmerd in zijn mogelijkheden om op de tegenwerpingen te reageren vanwege het ontbreken van de gehoren in het dossier. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd aangegeven waarom eisers verklaringen niet stroken met die van zijn familieleden en wat de verklaringen van de familieleden inhouden. Vervolgens heeft eiser de gelegenheid gehad deze overwegingen inhoudelijk te bestrijden, hetgeen eiser niet heeft gedaan. Hierdoor is het voor de rechtbank niet duidelijk geworden welke verklaringen van eisers familieleden niet juist zouden zijn weergegeven en waarom de tegenwerpingen geen stand zouden kunnen houden. Zoals hierna wordt overwogen komen deze tegenwerpingen de rechtbank op voorhand niet onjuist voor. Voor de rechtbank bestaat er dan ook geen noodzaak om kennis te nemen van de gehoren om de tegenwerpingen te kunnen beoordelen.
73. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet kan worden gevolgd in zijn verklaringen dat hij als kindsoldaat is ingelijfd. Eiser heeft in zijn intrekkingsgehoor verklaard dat hij, nadat zijn moeder de DRC had verlaten, als vijfjarig kind is ontvoerd en gedwongen werd ingelijfd als kindsoldaat. Verweerder heeft terecht aan eiser tegengeworpen dat deze verklaringen niet overeenkomen met de verklaringen die zijn moeder, vader en zus hebben afgelegd in de gehoren in hun procedures voor het verkrijgen van verblijfsvergunningen. Zo heeft verweerder overwogen dat eiser in 2003 de leeftijd van vijf jaar had en uit het dossier van de moeder van eiser blijkt dat zij toen nog in de DRC verbleef. Zij is pas in 2011 uit de DRC vertrokken toen eiser de leeftijd van dertien jaar had. Verder blijkt uit de verklaring van eisers moeder dat zij samen met eiser en zijn zus in 2004 bij de dominee in Uvira zijn gaan wonen. Eisers moeder heeft verder verklaard dat zij tot aan haar vertrek in 2011 samen met haar kinderen bij de dominee heeft gewoond en dat zij daar geen problemen hebben gehad. Ook blijkt dat de vader van eiser heeft verklaard dat hij zijn kinderen in 2012 in Uvira bij de dominee heeft opgehaald. Eisers zus heeft verklaard dat de dominee voor haar en haar broer heeft gezorgd tot haar vader hen kwam ophalen.
74. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn stelling in beroep dat aan de hand van de verklaringen die hij en zijn zus hebben afgelegd bij de reclassering volgt dat geloofwaardig moet worden geacht dat hij als kindsoldaat is ingelijfd. Voor zover verweerder al gehouden zou zijn deze verklaringen bij de beoordeling te betrekken, stelt de rechtbank vast dat de verklaringen uit de rapportages van de reclassering niet stroken met eisers verklaringen in het intrekkingsgehoor. Zo heeft eiser tijdens dit gehoor verklaard op vijfjarige leeftijd te zijn ingelijfd als kindsoldaat, terwijl in de rapportage van de reclassering van 10 maart 2023 wordt gesproken over een leeftijd van ongeveer dertien jaar waarop hij tot kindsoldaat zou zijn gemaakt. Ook blijkt daaruit dat hij op zesjarige leeftijd met zijn moeder en zus naar een vluchtelingenkamp zou zijn gevlucht. In zijn intrekkingsgehoor verklaart eiser verder dat zijn zus naar haar vader in Burundi is gevlucht en dat zij samen op zoek gingen naar eiser. In de rapportage van de reclassering is dan weer aangegeven dat eisers vader naar het kamp zou zijn gekomen om hem en zijn zus op te halen en tezamen naar Nederland te vluchten als eiser zestien is. Ook in zoverre stroken eisers verklaringen ten overstaan van de reclassering niet met die tijdens het intrekkingsgehoor. Daarbij komt dat er ook verschillen zijn tussen de rapportages van de reclassering van 17 juli 2021 enerzijds en die van 10 maart 2023 waar het de verklaringen over de levensloop van eiser betreft. Immers uit het rapport van 17 juli 2021 blijkt dat eiser en zijn zus als jonge kinderen door vader en moeder naar een pastoor zijn gebracht en dat hun vader en moeder op de vlucht moesten, terwijl uit het rapport van 10 maart 2023 blijkt dat eiser en zijn zus samen met hun moeder naar een vluchtelingenkamp gingen.
75. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte eisers verklaringen dat hij is ingelijfd als kindsoldaat ongeloofwaardig geacht. Dat eiser littekens zou hebben op zijn arm, maakt dit niet anders. Immers, onduidelijk is wanneer en onder welke omstandigheden die littekens zouden zijn ontstaan.
-
De vrees bij terugkeer vanwege eisers etniciteit
76. Eiser stelt verder dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar de DRC vanwege zijn etniciteit als Banyamulenge (Tutsi). Hij verwijst ter onderbouwing naar een niet nader gedateerd WBV waaruit zou volgen dat Tutsi’s uit de DRC aangemerkt blijven als kwetsbare minderheidsgroep waardoor de vrees bij terugkeer aannemelijk gemaakt kan worden met geringe indicaties. Hiervoor kan volgens eiser ook volstaan dat personen in de naaste omgeving van de vreemdeling een mensenrechtenschending hebben meegemaakt. Vervolgens verwijst eiser naar het asielrelaas van zijn moeder waaruit volgt dat zij in de DRC is verkracht vanwege haar etnische afkomst.
77. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder er in het bestreden besluit terecht op gewezen dat uit het landenbeleid voor de DRC in paragraaf C7/11.4.3 van de VC 2000 volgt dat Banyamulenge (Tutsi) niet langer als kwetsbare minderheidsgroepen zijn aangewezen. Alleen al hierdoor kan eisers stelling dat sprake is van geringe indicaties niet slagen. Verweerder heeft vervolgens niet ten onrechte overwogen dat alleen de etnische afkomst van eiser niet voldoende is om de vrees bij terugkeer aannemelijk te maken. Eiser moet die vrees aannemelijk maken aan de hand van zijn eigen individuele omstandigheden. Nu verweerder niet ten onrechte eisers relaas dat hij is ingelijfd als kindsoldaat niet geloofwaardig heeft geacht, is eiser hierin niet geslaagd. De omstandigheden waaronder zijn moeder volgens eiser een asielvergunning heeft gekregen, nog daargelaten dat verweerder heeft aangegeven dat het door eiser aangehaalde asielrelaas niet de reden was voor vergunningverlening, kunnen eiser niet baten bij de beoordeling van zijn vrees bij terugkeer nu deze omstandigheden zijn moeder en niet hem betreffen.
-
Kinshasa als vestigingsalternatief
78. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser afkomstig is uit Zuid-Kivu en dat op grond van paragraaf C7/11.4.1 van de VC 2000 voor Zuid-Kivu sprake is van een uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Tussen partijen is wel in geschil of verweerder aan eiser een vestigingsalternatief in Kinshasa heeft kunnen tegenwerpen.
79. Eiser heeft eerst ter zitting zijn beroepsgrond, dat geen sprake is van een vestigingsalternatief in Kinshasa, onderbouwd door te verwijzen naar een rapport van de UNHCR van november 2022 [4] (het rapport) en in het bijzonder punt 27 van dat rapport. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het eerst ter zitting verwijzen naar het rapport van de UNHCR in strijd met de goede procesorde moet worden geacht.
80. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser, met het eerst ter zitting verwijzen naar het rapport van de UNHCR, gehandeld in strijd met de goede procesorde. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat, nu het een onderbouwing betreft van een eerder ingenomen standpunt, er geen sprake zou zijn van strijd met de goede procesorde. Immers het rapport waarnaar eiser verwijst dateert van november 2022. Daarom valt niet in te zien waarom dit rapport niet eerder ter onderbouwing van zijn standpunt had kunnen inbrengen. De verklaring ter zitting dat gemachtigde van eiser pas daags voor de zitting met de voorbereiding is begonnen, is daartoe niet voldoende. Daarnaast is het betreffende rapport ook niet namens eiser aan het dossier toegevoegd. Eiser heeft ter zitting alleen het voorblad overhandigd en geciteerd uit het rapport, zonder dat verweerder of de rechtbank kennis hebben kunnen nemen van de gehele inhoud van het rapport. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank het rapport wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing laat.
81. Dit laat onverlet dat de rechtbank, indien zij een dergelijke procedureregel aan eiser tegenwerpt, gehouden is te onderzoeken of sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten of omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Bahaddar tegen Nederland van 19 februari 1998 [5] . Dergelijke bijzondere feiten of omstandigheden doen zich voor, indien hetgeen is aangevoerd en overgelegd onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat gedwongen uitzetting schending zou opleveren met artikel 3 van het EVRM. Nu het gaat om een rapport dat volgens eiser ziet op het door verweerder tegengeworpen beschermingsalternatief, en dus al aannemelijk is geacht dat er zich schendingen voordoen in eisers herkomstgebied, ziet de rechtbank aanleiding om na te gaan of in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die voor eiser onmiskenbaar tot schending van artikel 3 van het EVRM leiden bij gedwongen terugkeer naar de DRC. De rechtbank overweegt als volgt.
82. De bewijslast voor het tegenwerpen van een beschermingsalternatief, in de vorm van een vestigingsalternatief ligt bij verweerder [6] . In het landgebonden beleid voor de DRC is in paragraaf C2/11.5.2 van de Vc 2000 aangegeven dat:
“De IND neemt voor Congo DRC een binnenlands beschermingsalternatief in Kinshasa aan als de vreemdeling aan alle volgende voorwaarden voldoet:
de vreemdeling is afkomstig uit een gebied waarvan in paragraaf C7/10.4.1 Vc is vermeld dat er een uitzonderlijke situatie is; en
de vrees van de vreemdeling is niet gebaseerd op de vreemdeling zelf betreffende omstandigheden, maar is alleen een gevolg van de uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc.”.
Hiermee heeft verweerder in zijn algemeenheid invulling gegeven aan zijn bewijslast door, aan de hand van de verweerder bekende bronnen zoals het Algemeen Ambtsbericht, te bepalen dat, onder voorwaarden, aangenomen kan worden dat er voor de DRC een beschermingsalternatief in Kinshasa geldt. Nu eiser afkomstig is uit Zuid-Kivu en zijn vrees, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, alleen het gevolg is van de uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C3/3.3 de Vc 2000 heeft verweerder onder verwijzing naar de Vc 2000 kunnen overwegen dat sprake is van een beschermingsalternatief voor eiser door zich te vestigen in Kinshasa.
83. In de door eiser aangehaalde passage onder punt 27 van het rapport wordt weliswaar aangegeven dat het “not appropriate” is om een vestigingsalternatief tegen te werpen voor Kinshasa, maar deze stelling uit het rapport maakt niet dat verweerder daarom zijn landenbeleid niet langer kan toepassen. Verweerder heeft niet zonder meer Kinshasa aangewezen als vestigingsalternatief, maar heeft dit gebaseerd op de hem bekende bronnen en de omstandigheden uit die bronnen betrokken bij de afweging tot het aanwijzen van Kinshasa als beschermingsalternatief in het landgebonden beleid in de Vc 2000. Met de verwijzing naar het rapport van de UNHCR waarin is aangegeven dat meerdere factoren een rol spelen bij het vestiging in Kinshasa voor personen die daar niet vandaan komen, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat deze situatie wezenlijk anders is dan de situatie waarvan verweerder uitging bij het opstellen van het landgebonden beleid. Daarbij komt dat verweerder in het bestreden besluit bij het tegenwerpen van het vestigingsalternatief zich eveneens rekenschap heeft gegeven van de individuele omstandigheden van eiser. Zo heeft verweerder aangegeven dat eiser tot zijn veertiende levensjaar in de DRC heeft gewoond, inmiddels volwassen is en nog steeds de taal spreekt. Verweerder heeft derhalve niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat voor hem een beschermingsalternatief geldt door zich te vestigen in Kinshasa.
84. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat met de terugkeer van eiser naar de DRC een situatie zal ontstaan die onmiskenbaar strijdig is met artikel 3 van het EVRM.
De ambtshalve verlening van de reguliere verblijfsvergunning
85. Voor zover eiser met zijn beroep op artikel 8 van het EVRM eveneens heeft bedoeld te stellen dat verweerder hem op grond hiervan ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd zou moeten verlenen, slaagt dat betoog niet. De rechtbank verwijst in dat kader naar wat zij hiervoor heeft overwogen over artikel 8 van het EVRM bij de beoordeling van de intrekking van de verblijfsvergunning.
Het terugkeerbesluit, het onthouden van de vertrektermijn en het inreisverbod
86. Daar waar eiser in beroep heeft aangevoerd dat het uitvaardigen van een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en het opleggen van een inreisverbod voor de duur van tien jaar in strijd zijn met artikel 8 van het EVRM kan dit betoog eveneens niet slagen. Ook hier verwijst de rechtbank naar diezelfde eerdere overwegingen over artikel 8 van het EVRM bij de beoordeling van de intrekking van de verblijfsvergunning.
87. Voor zover eiser in beroep bestrijdt dat hij een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving, zodat om die reden ten onrechte een vertrektermijn aan hem is onthouden en een inreisverbod voor de duur van tien jaar is opgelegd, overweegt de rechtbank als volgt.
88. Verweerder kan aan een vreemdeling op grond van de openbare orde een vertrektermijn onthouden en een inreisverbod voor de duur van tien jaar opleggen wanneer de vreemdeling door zijn persoonlijk gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige
bedreiging vormt, die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. In punt 50 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 11 juni 2015 in de zaak Z.Zh en I.O. [7] heeft het Hof overwogen dat bij de beoordeling van het begrip "gevaar voor de openbare orde" per geval moet worden beoordeeld of de persoonlijke gedragingen van de betrokken derdelander een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde vormen. Het Hof heeft verder in punt 65 van dat arrest overwogen dat bij de beoordeling of een derdelander een gevaar voor de openbare orde vormt, naast de verdenking of veroordeling van een als misdrijf strafbaar gesteld feit, ook de aard en de ernst van dat feit en het tijdsverloop sinds dat feit werd gepleegd, van belang kunnen zijn.
89. Verder heeft het Hof in punt 58 van het arrest van 2 mei 2018, in de zaak K. en H.F., [8] overwogen dat de eventuele uitzonderlijke ernst van de betrokken handelingen ook na een betrekkelijk lang tijdsverloop, het voortbestaan van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving kan inhouden. Het Hof heeft verder in punt 60 van dat arrest overwogen dat gedrag van de betrokkene dat ervan getuigt dat hij nog steeds een - uit die misdrijven of gedragingen blijkende - houding aanneemt die de in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) bedoelde fundamentele waarden als de menselijke waardigheid en de mensenrechten aantast, op zich een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving kan opleveren.
90. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in zijn besluitvorming genoegzaam gemotiveerd waarom eiser nog steeds een actueel gevaar voor de openbare orde vormt en dat sprake is van een voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Verweerder heeft in dit kader terecht gewezen op het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 4 februari 2021 en de omstandigheid dat eiser ook na 13 augustus 2018 is doorgegaan met het plegen van misdrijven. Verweerder heeft daarom aan eiser een vertrektermijn kunnen onthouden en aan hem een inreisverbod voor de duur van tien jaar kunnen opleggen.
91. Tot slot is gesteld noch gebleken dat er omstandigheden zijn die voor verweerder aanleiding hadden moeten vormen de duur van het inreisverbod te bekorten. Ook in zoverre kan het inreisverbod in stand blijven.
92. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat zij het inreisverbod dient te beoordelen naar de stand van zaken op het moment dat het bestreden besluit werd genomen. [9] Dat betekent dat de rechtbank het voortgangsverslag van de reclassering van 29 maart 2023, maar ook de feiten en omstandigheden van na het bestreden besluit zoals de voorlopige hechtenis van eiser, niet kan betrekken bij haar oordeel over het inreisverbod.
De inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de Awb
93. Hetgeen verweerder heeft overwogen in de besluitvorming over de toepassing van artikel 4:84 van de Awb heeft eiser in beroep niet bestreden. Dit punt behoeft daarom geen verdere bespreking.
Conclusie
94. In wat eiser heeft aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte de verblijfsvergunning van eiser heeft ingetrokken. Evenmin is aannemelijk geworden dat eiser bij terugkeer naar de DRC een reëel risico loopt op ernstige schade en om die reden opnieuw en zelfstandig in aanmerking zou komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verder heeft verweerder eveneens kunnen besluiten geen reguliere verblijfsvergunning aan eiser te verlenen. Tot slot heeft verweerder aan eiser bij de oplegging van het terugkeerbesluit een vertrektermijn aan eiser kunnen onthouden en heeft verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van tien jaar kunnen opleggen.
95. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. de Jong - Nibourg, voorzitter, en mr. R.H. van Marle en mr. S.H.C. Merkx, leden, in aanwezigheid van mr.A.A.M.J. Smulders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 8 november 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2368.
4.UNHCR Position on returns to North Kivu, South Kivu, Ituri and adjacent areas in the Democratic Republic of Congo affected by ongoing conflict and violence.
5.ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494, het Bahaddar-arrest.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2044.
7.ECLI:EU:C:2015:377.
8.ECLI:EU:C:2018:296.