Overwegingen
Over het terugkeerbesluit van 26 november 2023 (NL23.39826)
1. Het terugkeerbesluit van 26 november 2023 geldt als aanvulling op het meeromvattende besluit van 12 september 2019, waarbij eiser is aangezegd dat hij Nederland onmiddellijk diende te verlaten. In het terugkeerbesluit van 26 november 2023 is vermeld dat eiser dient terug te keren naar Marokko.
2. Hoewel dit in het besluit van 12 september 2019 niet uitdrukkelijk is vermeld, is de rechtbank van oordeel dat uit dit besluit ondubbelzinnig blijkt dat de terugkeerverplichting van eiser zag en ziet op Marokko. Zo is in dat besluit vermeld dat eiser de Marokkaanse nationaliteit heeft. Ook blijkt uit de motivering van het besluit dat de asielaanvraag van eiser beoordeeld is aan de situatie in Marokko. Daarbij heeft verweerder tevens beoordeeld of eiser een risico loopt indien hij naar dat land terugkeert. De rechtbank ziet geen aanleiding voor de veronderstelling dat het terugkeerbesluit van 12 september 2019 zijn werking heeft verloren. Het aanvullende terugkeerbesluit van 26 november 2023 roept dan ook geen nieuwe of andere rechtsgevolgen in het leven dan de rechtsgevolgen die al golden op grond van het terugkeerbesluit van 12 september 2019. Naar het oordeel van de rechtbank is het terugkeerbesluit van 26 november 2023 om die reden geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank is onbevoegd om kennis te nemen van het beroep, voor zover dat is gericht tegen het aanvullende terugkeerbesluit.
Over het inreisverbod van 26 november 2023 (NL23.39826)
3. De rechtbank begrijpt dat eiser stelt dat het inreisverbod onrechtmatig is, omdat hieraan geen geldig terugkeerbesluit ten grondslag ligt. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Ana het inreisverbod ligt namelijk het terugkeerbesluit van 12 september 2019 ten grondslag. Dit terugkeerbesluit staat vast. De stelling dat dit terugkeerbesluit niet tot stand is gekomen conform het arrest T.Q.2 en de omstandigheid dat eiser aan verweerder heeft verzocht om dit terugkeerbesluit te heroverwegen, brengen hierin geen verandering. De beroepsgrond faalt. Ook ambtshalve toetsend ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het inreisverbod onrechtmatig is. Het beroep is mitsdien ongegrond.
Over de maatregel van bewaring (NL23.39456)
Over het terugkeerbesluit
4. Eiser herhaalt dat het terugkeerbesluit van 12 september 2019 onrechtmatig is. Volgens hem is ook de maatregel van bewaring onrechtmatig, omdat deze maatregel niet is gebaseerd op een geldig terugkeerbesluit.
5. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij onder 3. heeft overwogen. Hieruit vloeit voort dat de maatregel van bewaring wordt gedragen door het geldige terugkeerbesluit van 12 september 2019. De beroepsgrond faalt.
2 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, ECLI: EU:C:2021:9.
Over het bericht aan de voorkeursadvocaat
6. Eiser voert voorts aan dat hij voorafgaande aan het opleggen van de maatregel van bewaring én daarna ten onrechte geen gebruik heeft kunnen maken van rechtsbijstand door zijn voorkeursadvocaat. Volgens eiser heeft verweerder op 26 november 2023 een piketmelding laten uitgaan, vóórdat verweerder bij eiser had nagevraagd of hij een voorkeursadvocaat had. Nadat eiser had aangegeven dat hij een voorkeursadvocaat had, heeft verweerder nagelaten om deze voorkeursadvocaat te berichten. Verweerder heeft zo gehandeld in strijd met het bepaalde in paragraaf A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), aldus eiser. Eiser stelt hierdoor in zijn belangen te zijn geschaad. Indien de voorkeursadvocaat direct zou zijn bericht, dan had deze ook direct beroep kunnen instellen tegen de maatregel van bewaring. De duur van de maatregel had daardoor beperkt kunnen worden.
7. De rechtbank reconstrueert op basis van het dossier wat er op 26 november 2023 is gebeurd. Verweerder heeft op 26 november 2023 om 07.40 uur een piketmelding laten uitgaan. De rechtbank begrijpt dat aan verweerder om 07.54 uur is doorgegeven dat de piketmelding is geaccepteerd door de piketadvocaat. Om 07.56 uur heeft verweerder telefonisch contact gehad met de piketadvocaat.3 Om 09.52 uur is eiser overgenomen vanuit het strafrechtelijke traject, is hij op vreemdelingrechtelijke titel opgehouden en overgebracht naar een plaats van verhoor.4 Om 10.36 uur is eiser gehoord in het kader van het opleggen van een aanvullend terugkeerbesluit. Bij die gelegenheid heeft hij aangegeven dat hij bij dat gehoor geen bijstand van een (piket)advocaat wilde, maar dat hij in het vervolg wilde worden bijgestaan door zijn voorkeursadvocaat.5 Om 10.45 uur is eiser gehoord in het kader van het opleggen van een inreisverbod. Ook bij die gelegenheid heeft hij aangegeven dat hij bij dat gehoor geen bijstand van een (piket)advocaat wilde, maar dat hij in het vervolg wilde worden bijgestaan door zijn voorkeursadvocaat.6 Vervolgens is eiser om 12.05 uur gehoord in het kader van de op te leggen maatregel van bewaring7 en is hij om 14.00 uur in bewaring gesteld8. Om 15.22 uur heeft verweerder de maatregel van bewaring gemaild naar de piketadvocaat. Deze zou het doormailen naar de voorkeursadvocaat.9
8. De rechtbank overweegt het volgende. Paragraaf A5/6.5 van de Vc schrijft voor dat verweerder een vreemdeling moet meedelen dat hij recht heeft op bijstand van een advocaat. Deze informatieplicht van verweerder gaat evenwel niet zo ver dat verweerder verplicht is om actief bij eiser na te vragen of hij de bijstand van een voorkeursadvocaat wenst. In zoverre heeft verweerder dus niet onjuist gehandeld. Wel is het zo dat eiser om 10.36 uur en om 10.45 uur kenbaar heeft gemaakt dat hij een voorkeursadvocaat had. Om die reden had het op de weg van verweerder gelegen om de voorkeursadvocaat te benaderen. Verweerder heeft er daarbij niet mee kunnen volstaan om de maatregel van bewaring per e-mail te sturen
3 Dit alles blijkt uit het proces-verbaal van gehoor, als bedoeld in artikel 5.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), (model M110) van 26 november 2023.
4 Zie het proces-verbaal van ophouding en onderzoek (model M105-A) van 26 november 2023.
5 Zie het proces-verbaal van gehoor, artikel 59, 59a, 59b, 62a of 66a van de Vw, (model M110) van 26 november 2023.
6 Zie het proces-verbaal van gehoor, artikel 59, 59a, 59b, 62a of 66a van de Vw, (model M110) van 26 november 2023.
7 Zie het proces-verbaal van gehoor, als bedoeld in artikel 5.2 van het Vb, (model M110) van 26 november 2023.
8 Zie de maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59 van de Vw (model M109) van 26 november 2023.
9 Zie het formulier bijzonderheden zaak (model HV21) van 27 november 2023.
naar de piketadvocaat, in de verwachting dat deze de maatregel zou doorzetten naar de voorkeursadvocaat. Verweerder had de voorkeursadvocaat zelf moeten benaderen. Dit heeft verweerder dus niet gedaan. Blijkbaar heeft de piketadvocaat de maatregel van bewaring niet doorgezet naar de voorkeursadvocaat. Het gevolg hiervan is geweest dat de voorkeursadvocaat niet op de hoogte was van het feit dat dat aan eiser de maatregel van bewaring was opgelegd. Dit is hem pas gebleken toen hij in kennis werd gesteld van de “Kennisgeving beroep IND” van 18 december 2023.
9. Eén en ander leidt de rechtbank tot het oordeel dat er een gebrek in het voortraject is geweest. Het daaruit volgende gebrek leidt echter niet tot de conclusie dat het beroep gegrond moet worden verklaard. De rechtbank maakt namelijk een belangen die in het nadeel van eiser uitvalt. Eiser stelt dat hij eerder een beroepschrift had kunnen laten indienen, als verweerder zijn voorkeursadvocaat direct of in ieder geval tijdig zou hebben geïnformeerd over het opleggen van de maatregel van bewaring. Naar het oordeel van de rechtbank moge dat zo zijn, maar daarmee is niet vanzelfsprekend dat de maatregel van bewaring ook korter zou hebben geduurd dan nu het geval is. De rechtbank is aldus van oordeel dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring gediend zijn. De beroepsgrond faalt, maar geeft wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser.
Over artikel 5.3, eerste lid, van het Vb
10. Volgens eiser heeft verweerder artikel 5.3, eerste lid, van het Vb geschonden. Bij het opleggen van de maatregel van bewaring heeft verweerder hem niet meegedeeld wat de gronden van die maatregel zijn, dat hij tegen die maatregel een rechtsmiddel kan aanwenden en dat hij in dat verband gratis rechtsbijstand kan krijgen. Hem is wel een folder uitgedeeld, maar dat volstaat volgens eiser niet.
11. De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat verweerder hem niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring. De folder in het Arabisch die hem bij het opleggen van de maatregel van bewaring is uitgereikt, volstaat in dit verband niet. Deze folder vermeldt namelijk niet specifiek welke juridische en feitelijke gronden op de maatregel van bewaring in kwestie van toepassing zijn. In zoverre heeft verweerder artikel 5.3, eerste lid, van het Vb geschonden. De folder vermeldt overigens wel dat hij tegen die maatregel een rechtsmiddel kan aanwenden en dat hij in dat verband gratis rechtsbijstand kan krijgen. In zoverre is er dus geen sprake van een schending.10
12. De rechtbank maakt een belangenafweging. Verweerder heeft de maatregel van bewaring schriftelijk gemotiveerd. In deze maatregel van bewaring heeft verweerder de redenen voor die bewaring genoemd. Bij het uitreiken van de maatregel wist eiser waarom hij in bewaring werd gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is namelijk met een tolk met eiser gesproken over die redenen. Aldus is de rechtbank niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad door het feit dat hij niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van de maatregel van bewaring. De beroepsgrond faalt derhalve. In dit geconstateerde gebrek ligt geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser.11
10 Vergelijk in dit verband de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180, r.o. 7.1. Over artikel 94, eerste lid, van de Vw
13. Eiser stelt dat de termijn van 28 dagen, als opgenomen in artikel 94, eerste lid, van de Vw, niet strookt met de bepaling van artikel 15, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn. In de laatstgenoemde bepaling is namelijk opgenomen dat een spoedige rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid van de bewaring zo spoedig mogelijk na de aanvang ervan plaatsvindt. De termijn van 28 dagen is volgens eiser niet “zo spoedig mogelijk”.
14. De rechtbank stelt vast dat dat het onderhavige beroep is behandeld binnen de termijnen van artikel 94 van de Vw. Eiser heeft niet nader onderbouwd dat en waarom deze termijnen in strijd zijn met het vereiste van een spoedige rechterlijke toetsing. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de Afdeling van 17 april 201312. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Over de gronden van de maatregel
15. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
16. Over de gronden van de maatregel van bewaring heeft eiser zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op dit punt ambtshalve oordelend is de rechtbank niet gebleken van onrechtmatigheden.
Het zicht op uitzetting
17. Eiser stelt dat hij in 2020 ook al eens in vreemdelingenbewaring is geplaatst om te worden uitgezet naar Marokko. Die maatregel is na bijna zes maanden opgeheven, omdat het zich op zijn uitzetting naar Marokko ontbrak. Volgens eiser zijn er geen nieuwe feiten en omstandigheden, die ertoe leiden dat zijn uitzetting naar Marokko thans wel kansrijk is.
18. Ook deze beroepsgrond treft geen doel. In beginsel is het zicht op uitzetting naar Marokko (weer) aanwezig. De rechtbank verwijst hiervoor onder meer naar de uitspraken van de Afdeling van 14 november 2022 en 16 mei 2023.13
19. Eiser stelt dat verweerder zijn medische omstandigheden niet kenbaar heeft betrokken bij de belangenafweging. Dit levert volgens hem een motiveringsgebrek op.
20. De rechtbank stelt vast dat eiser er melding van heeft gemaakt dat hij last heeft van een trillend been en een kloppende hand en dat hij snel geïrriteerd is en zich niet kan concentreren. Eiser staat hiervoor niet onder medische behandeling. Hij wenst wel een dokter te zien. In deze verklaringen heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om een specifieke motivering te geven over de medische klachten van eiser. Verweerder heeft mogen volstaan met de algemene motivering dat eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd die zouden moeten leiden tot het opleggen van een minder dwingende maatregel dan de maatregel van bewaring en dat ook niet gebleken is van andere omstandigheden die detentie voor hem onevenredig bezwarend maken.
21. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Gelet op het in rechtsoverweging 9 geconstateerde gebrek veroordeelt de rechtbank verweerder wel in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenveroordeling betalen aan de rechtsbijstandverlener.