ECLI:NL:RBDHA:2023:2106

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
NL23.3053
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: beoordeling van meerderjarigheid en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritrese nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 21 februari 2023 is de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat er twijfel bestond over de opgegeven geboortedatum van de eiser, die tijdens een leeftijdsschouw niet eenduidig kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft de registratie van de geboortedatum in Italië als leidend beschouwd, en geoordeeld dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat deze registratie onjuist was. De rechtbank heeft ook het interstatelijk vertrouwensbeginsel in acht genomen en geoordeeld dat er geen structurele tekortkomingen in de Italiaanse asielprocedure zijn die een risico op onmenselijke behandeling zouden kunnen opleveren. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3053

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiser,

geboren op [geboortedatum 1] ,
van Eritrese nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Weerman ).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.3054 (de voorlopige voorziening), op 21 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk heeft (via een telefonische verbinding met de gemachtigde van eiser) deelgenomen mevrouw [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het volgende.
1.1.
Eiser komt uit Eritrea en heeft op 28 juni 2022 in Nederland een asielaanvraag ingediend en daarbij opgegeven dat zijn geboortedatum [geboortedatum 2] is. Tijdens een “
Schouw Aanmeldgehoor AMV” op 1 juli 2022 hebben de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afzonderlijk een leeftijdsschouw verricht. Zij zijn niet tot dezelfde conclusie gekomen over de meerderjarigheid of minderjarigheid van eiser, zodat er twijfel bestaat over de door eiser opgegeven leeftijd en verder onderzoek zal plaatsvinden, tenzij er alsnog echt bevonden identificerende documenten worden overgelegd.
1.2.
Uit het Eurodac-systeem is gebleken dat eiser op 9 juni 2022 illegaal via Italië het grondgebied van de lidstaten is ingereisd. Op 21 juli 2022 is bij de Italiaanse autoriteiten een verzoek om informatie ingediend. Bij schrijven van 24 augustus 2022 is door de Italiaanse autoriteiten hierop een reactie gegeven, waaruit blijkt dat op 10 juni 2022 in Italië eisers vingerafdrukken zijn afgenomen en geregistreerd. Eiser heeft aldaar opgegeven [naam 3] te heten en geboren te zijn op [geboortedatum 1] . Er heeft in Italië geen leeftijdsonderzoek plaatsgevonden en door eiser zijn geen documenten overgelegd.
1.3.
Verweerder is vervolgens uitgegaan van de in Italië geregistreerde geboortedatum van [geboortedatum 1] en acht eiser (derhalve) meerderjarig. Deze conclusie is in het op 26 augustus 2022 aan de Italiaanse autoriteiten gerichte overnameverzoek gemotiveerd medegedeeld.
1.4.
Op 4 januari 2023 heeft verweerder aan eiser mededeling gedaan van zijn voornemen om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Namens eiser is hierop een zienswijze naar voren gebracht. Hierbij is (een vertaling van) een doopakte overgelegd.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Voornoemde autoriteiten hebben niet binnen twee maanden gereageerd op het overnameverzoek.
2.1.
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en namens hem is het volgende - samengevat - aangevoerd. Eiser heeft verklaard minderjarig te zijn en heeft ter onderbouwing daarvan een doopcertificaat overgelegd. Ook heeft hij aannemelijk gemaakt dat de waarborgen omtrent leeftijdsregistratie onvoldoende zijn in Italië. Verder is aangevoerd dat aan de aanwezigheid van een familieband (in het geval van eiser een in Nederland woonachtige zus) gewicht toekomt in het licht van artikel 17 van de Dublinverordening. Ten aanzien van interstatelijk vertrouwensbeginsel wordt een beroep gedaan op de circular letter van 5 december 2022 alsmede op daarop betrekking hebbende rechtbankuitspraken. Verder is namens eiser verwezen naar het AIDA-rapport van mei 2022, de pushbacks in Italië en de lange geschiedenis van de geconstateerde problemen omtrent opvang, procedures en de mensenrechtensituatie aldaar. Ook is namens eiser een beroep gedaan op het arrest Jawo. Eiser heeft voorts een kopie van een verklaring van de ambassade van Eritrea van 9 februari 2023 overgelegd.
Ten aanzien van de leeftijd van eiser
3. In Werkinstructie (WI) 2018/19 inzake leeftijdsbepaling staat het volgende vermeld. Het is zeer wel mogelijk dat de AVIM/Kmar tot een andere conclusie komt dan de IND. Een verschil in conclusie leidt altijd tot twijfel en de noodzaak tot verder onderzoek. Het eerste onderzoek dat in geval van twijfel/afwijkende conclusies wordt gedaan tijdens de aanmeldfase is, indien mogelijk, een onderzoek in een andere lidstaat. Ingeval van een “hit” bij bevraging van de vingerafdrukken in Eurodac(/EUVIS) zijn de gegevens met betrekking tot de leeftijd in de andere lidstaat leidend. Indien uit dit onderzoek blijkt dat de vreemdeling in een andere lidstaat met een meerderjarige leeftijd staat geregistreerd, wordt de geboortedatum door AVIM aangepast naar meerderjarigheid en wordt hiervan een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt en opgenomen in het dossier van de vreemdeling. Het is dan aan de vreemdeling zelf om de gestelde minderjarigheid middels authentieke en identificerende documenten dan wel een leeftijdsonderzoek aan te tonen.
3.1.
Uit paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt dat documenten met betrekking tot de identiteit van de vreemdeling officiële, door de overheid van het land van herkomst van de vreemdeling afgegeven documenten moeten zijn met daarin ten minste een pasfoto en de geboorteplaats- en datum van de vreemdeling.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder er op basis van de leeftijdsregistratie in Italië terecht van uitgegaan dat eiser meerderjarig is. Vaststaat dat eiser in Italië staat geregistreerd als meerderjarige. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraken van 4 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1184), 26 november 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2659) en van 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3147), volgt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een in een andere lidstaat geregistreerde geboortedatum en dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de in die lidstaat geregistreerde geboortedatum onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Eiser heeft bevestigd dat hij in Italië heeft opgegeven dat hij op [geboortedatum 1] geboren is. Verweerder wordt gevolgd in zijn standpunt dat het door eiser overgelegde (en vertaalde) doopcertificaat niet kan worden aangemerkt als identificerend document in de zin van paragraaf C1/4.3 van de Vc 2000. Verder heeft verweerder ter zitting het standpunt ingenomen dat de verklaring van de ambassade van Eritrea niet tot een ander besluit leidt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser met deze verklaring niet heeft aangetoond dat de registratie in Italië van zijn geboortedatum onjuist is. Door de ambassade is verklaard dat eiser in Eritrea geboren is. Dit betekent niet dat de door eiser in Nederland opgegeven geboortedatum de juiste geboortedatum is. In de stelling namens eiser dat de waarborgen bij de leeftijdsregistratie in Italië onvoldoende zijn en dat eiser op advies van derden aldaar heeft verklaard meerderjarig te zijn, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet heeft mogen uitgaan van de in Italië geregistreerde leeftijd. Hetzelfde geldt voor de namens eiser in beroep overgelegde uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 9 februari 2023 en van Roermond van 13 februari 2023.
Ten aanzien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. Het uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat eiser een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken; zie het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:2018). De rechtbank is van oordeel dat eiser hier niet in is geslaagd. De Afdeling heeft in verschillende (recente) uitspraken geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder ten aanzien van Italië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. De rechtbank verwijst in dat kader naar de uitspraken van 10 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:49), van 26 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2497) en van 18 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3332). De rechtbank stelt vast dat de Afdeling het namens eiser genoemde AIDA-rapport van mei 2022 reeds heeft betrokken bij voornoemde uitspraak van 26 augustus 2022 en geoordeeld dat dit geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Italië voor Dublinclaimanten, dan de landeninformatie die eerder door de Afdeling is betrokken bij haar uitspraken. Voor zover namens eiser de hiervoor onder 3.2. genoemde uitspraak van rechtbank Roermond ook is aangehaald in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, oordeelt de rechtbank dat hierin geen aanleiding wordt gezien om tot een ander oordeel te komen. Hetzelfde geldt voor de beroepsgrond dat de “
Expert Council on NGO Law” van de Raad van Europa een advies heeft uitgebracht over het Italiaanse wetsdecreet omtrent zoek- en reddingsoperaties in de Middellandse Zee. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank geen ander beeld van de situatie in Italië voor Dublinterugkeerders. Ten aanzien van de verwijzing namens eiser naar het arrest Jawo oordeelt de rechtbank dat uit dit arrest blijkt dat er een hoge drempel van zwaarwegendheid bestaat voordat wordt aangenomen dat sprake is van een risico op schending van artikel 4 van het Handvest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval bij overdracht aan Italië sprake zal zijn van een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie waar hij, buiten zijn wil en persoonlijke keuzes om, in terecht zal komen.
4.1.
Voor zover namens eiser is betoogd dat de pushbacks in Italië reden zijn waarom niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, oordeelt de rechtbank als volgt. Niet is gebleken dat vreemdelingen die in het kader van de Dublinverordening aan Italië worden overgedragen te maken krijgen met pushbacks, zodat ook daarin geen aanleiding wordt gezien voor het oordeel dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
4.2.
Ook de door eiser aangehaalde circular letter van 5 december 2022 van de Italiaanse immigratiedienst leidt niet tot een ander oordeel. Hoewel uit de circular letter blijkt dat Italië tijdelijk geen overdrachten accepteert, doet dit niet af aan de verantwoordelijkheid van Italië om het asielverzoek van eiser te behandelen. Ook is op dit moment op basis van de gegevens van de Italiaanse autoriteiten niet vast te stellen dat overdracht niet op afzienbare termijn mogelijk zou zijn. Bovendien volgt uit het systeem van de Dublinverordening dat, als door welk beletsel dan ook de termijn voor overdracht niet wordt gehaald, de verzoekende lidstaat het asielverzoek aan zich zal moeten trekken.
4.3.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de door eiser aangevoerde individuele omstandigheid dat hij een zus in Nederland heeft, geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Het enkele verblijf van een zus in Nederland is daartoe onvoldoende.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.