ECLI:NL:RBDHA:2023:21046

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
23_2034
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom wegens onzelfstandige bewoning zonder vereiste omzettingsvergunning

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde last onder dwangsom vanwege overtreding van de Huisvestingsverordening. De last onder dwangsom werd opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag bij besluit van 16 juni 2022, en het bestreden besluit van 1 februari 2023 bevestigde deze last. Eiser, eigenaar van een woning in [plaats], betwistte de vergunningplicht voor het omzetten van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte, met als argument dat de woning een WOZ-waarde van meer dan € 310.000,- heeft en dat de vergunningplicht buiten toepassing zou moeten blijven. De rechtbank oordeelt echter dat de vergunningplicht ook voor woningen in het hogere segment geldt en dat de stelling van eiser over de schaarste van woningen niet onderbouwd is.

De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser in strijd heeft gehandeld met de Huisvestingswet en de Huisvestingsverordening door een zelfstandige woonruimte zonder de vereiste vergunning om te zetten naar een onzelfstandige woonruimte. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat verweerder van handhavend optreden had moeten afzien. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de last onder dwangsom in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, en is openbaar uitgesproken op 22 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2034

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.F. Agenant),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Viola).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde last onder dwangsom vanwege overtreding van de Huisvestingsverordening.
1.1.
Verweerder heeft de last onder dwangsom opgelegd bij besluit van 16 juni 2022. Met het bestreden besluit van 1 februari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst en eiser in de gelegenheid gesteld om de huurovereenkomsten over te leggen waarop hij zich op de zitting heeft beroepen.
1.5.
Eiser en verweerder hebben nadere stukken ingediend. De rechtbank heeft vervolgens met inachtneming van artikel 8:57, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser is eigenaar van een woning aan de [adres] in [plaats] (de woning). Op basis van een controle van de woning op 25 en 29 april 2022 heeft verweerder geconcludeerd dat meer dan twee personen onzelfstandig in de woning woonden. Op grond van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (de Huisvestingsverordening) [1] is voor omzetting van een zelfstandige woonruimte in een onzelfstandige woonruimte (kamerbewoning) een vergunning vereist. Omdat eiser niet beschikt over die vergunning heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd om de overtreding te stoppen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt onder verwijzing naar uitspraken van de rechtbank [2] dat een vergunningplicht voor het omzetten van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte buiten toepassing moet blijven voor de woning, omdat die een WOZ-waarde heeft van meer dan
€ 310.000,-. Alleen al daarom is geen sprake van een overtreding. Voor zover de vergunningplicht wel van toepassing is, geldt dat die niet aan eiser kan worden tegengeworpen op grond van de gemeentelijke overgangsregeling. [3]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen besluiten tot het opleggen van de last onder dwangsom. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dat heeft.
4.1.
Het betoog van eiser dat de vergunningplicht gelet op de uitspraken van de rechtbank van 26 april 2022 buiten toepassing moet blijven voor de woning, slaagt niet. In de uitspraken van 20 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder onder verwijzing naar de Notitie Woonvisie Den Haag 2022 voldoende heeft gemotiveerd dat alle woonruimte in Den Haag schaars is. Ook voor woningen in het hogere segment geldt een vergunningplicht. Kortheidshalve verwijst de rechtbank naar deze uitspraak. [4] De niet nader onderbouwde stelling van eiser dat geen sprake meer is van schaarste omdat woningen op grote schaal door beleggers op de woningmarkt worden aangeboden geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
4.2.
In het inspectierapport is vastgesteld dat de woning door vijf personen werd gebruikt als onzelfstandige woonruimte. Pas op zitting heeft eiser het inspectierapport betwist met de stelling dat twee van de vijf aangetroffen personen niet in de woning woonden, maar daar alleen op bezoek waren. Die stelling is niet onderbouwd en het inspectierapport geeft geen enkel aanknopingspunt om aan te nemen dat op het moment van de controle slechts drie personen in de woning woonden. Voor ieder van de vijf personen die tijdens de controle op 25 april 2022 aanwezig waren hebben de toezichthouders een in gebruik zijnde slaapplaats aangetroffen. Geen van deze personen heeft verklaard dat zij daar alleen op bezoek waren.
4.3.
Het beroep van eiser op de gemeentelijke overgangsregeling treft ook geen doel. Nog daargelaten dat vijf bewoners in de woning zijn aangetroffen en op grond van de overgangsregeling eventueel drie in plaats van slechts twee personen onzelfstandig in de woning mogen wonen, volgt de rechtbank verweerder dat op basis van alleen de overgelegde huurovereenkomsten niet kan worden vastgesteld dat de woning voor
1 juni 2021 werd bewoond door drie personen die samen geen gezin vormden. Verweerder beschouwt de uit de Basisregistratie Personen (BRP) blijkende inschrijvingen als doorslaggevend. Dit sluit aan bij de uitleg die de hoogste bestuursrechter geeft aan wonen in de zin van de Huisvestingswet, namelijk dat inschrijving in de BRP daarvan een kenmerk is. [5]
4.4.
Verweerder heeft daarom op goede gronden vastgesteld dat eiser in strijd heeft gehandeld met de Huisvestingswet en de Huisvestingsverordening, door een zelfstandige woonruimte zonder de daarvoor vereiste vergunning om te zetten naar een onzelfstandige woonruimte. Daarom was verweerder bevoegd om handhavend op te treden.
4.5.
Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die meebrengen dat verweerder van handhavend optreden had moeten afzien. De door eiser naar voren gebrachte belangen van de bewoners bij huisvesting kunnen niet worden aangemerkt als dergelijke bijzondere omstandigheden. Eiser is er als verhuurder voor verantwoordelijk dat de huisvesting die hij door kamerverhuur aan zijn werknemers biedt in overeenstemming is met de regels van de Huisvestingswet en de Huisvestingsverordening. De in de last onder dwangsom gestelde termijn tot en met 26 juli 2022 om de situatie op te lossen, bood eiser overigens ook gelegenheid om werknemers ergens anders woonruimte te bieden.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de last onder dwangsom in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
22 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 5:1 lid 1 en 5:2 onder b van de Huisvestingsverordening.
2.Onder meer rechtbank de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 april 2002, ECLI:NL:RBDHA:2022:4114.
3.https://www.denhaag.nl/nl/wonen-en-bouwen/kamerbewoning/#regels-kamerbewoning.
4.Uitspraken van de rechtbank Den Haag van 20 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13735 en ECLI:NL:RBDHA:2022:13745.
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3313, onder 5.1.