In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde last onder dwangsom vanwege overtreding van de Huisvestingsverordening. De last onder dwangsom werd opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag bij besluit van 16 juni 2022, en het bestreden besluit van 1 februari 2023 bevestigde deze last. Eiser, eigenaar van een woning in [plaats], betwistte de vergunningplicht voor het omzetten van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte, met als argument dat de woning een WOZ-waarde van meer dan € 310.000,- heeft en dat de vergunningplicht buiten toepassing zou moeten blijven. De rechtbank oordeelt echter dat de vergunningplicht ook voor woningen in het hogere segment geldt en dat de stelling van eiser over de schaarste van woningen niet onderbouwd is.
De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser in strijd heeft gehandeld met de Huisvestingswet en de Huisvestingsverordening door een zelfstandige woonruimte zonder de vereiste vergunning om te zetten naar een onzelfstandige woonruimte. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat verweerder van handhavend optreden had moeten afzien. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de last onder dwangsom in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, en is openbaar uitgesproken op 22 december 2023.