ECLI:NL:RBDHA:2023:20934

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
NL23.37052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Eritrese vreemdeling in het kader van terugkeer naar Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Eritrese vreemdeling. De eiser, die in Duitsland rechtmatig verblijf had op basis van een asielvergunning, werd op 22 november 2023 in vreemdelingenbewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser was het niet eens met deze maatregel en heeft beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 4 december 2023 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd de zaak behandeld door de rechtbank.

De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring van eiser rechtmatig was. Eiser voerde aan dat zijn aanhouding een verkapte vreemdelingenrechtelijke staandehouding was, maar de rechtbank oordeelde dat de aanhouding rechtmatig was, omdat de verbalisanten hem om zijn identiteitsbewijs vroegen in het kader van een algemene politietaak. De rechtbank concludeerde dat aan de voorwaarden voor bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 was voldaan, aangezien eiser illegaal in Nederland verbleef en internationale bescherming genoot in Duitsland.

De rechtbank oordeelde verder dat verweerder voldoende voortvarend handelde in de overdracht van eiser naar Duitsland, en dat de termijn van bewaring niet onredelijk lang was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.37052
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. H. Uzumcu), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Inleiding

Op 22 november 2023 heeft verweerder eiser in vreemdelingenbewaring (hierna: bewaring) gesteld, op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G. Ogbamichael. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Eritrese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1997.
De staandehouding
2. Eiser voert aan dat de strafrechtelijke aanhouding een verkapt vreemdelingenrechtelijke staandehouding was. Uit het proces-verbaal blijkt namelijk niet wat de aanleiding was van de staandehouding. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 2 februari 2021.1
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat de verbalisanten melding kregen dat eiser in een afgesloten appartementencomplex aan meerdere deuren voelde en door de ramen van woningen keek. Zij zijn daarom ter plaatse
gegaan en hebben eiser om zijn identiteitsbewijs gevraagd. Eiser is vervolgens aangehouden omdat hij geen identiteitsbewijs kon tonen.
4. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het proces-verbaal van aanhouding voldoende dat eiser naar zijn identiteitsbewijs is gevraagd in het kader van de uitoefening van een algemene politietaak. Omdat de rechtbank als bewaringrechter alleen oordeelt over bevoegdheden die bij of krachtens de Vw 2000 zijn toegekend2, is zij niet bevoegd om over de rechtmatigheid van deze staandehouding een oordeel te geven. De beroepsgrond slaagt niet.
De grondslag van de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat de voor terugkeer van betrokkene noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnenkort voor handen zijn.
6. Ten aanzien van de grondslag van de bewaring oordeelt de rechtbank als volgt. Uit het arrest M e.a. van het Hof van Justitie van de EU van 24 februari 20213 volgt dat verweerder een illegaal in Nederland verblijvende derdelander krachtens nationale wetgeving met het oog op vertrek in bewaring kan stellen als aan de volgende drie voorwaarden is voldaan:
7. de illegaal in Nederland verblijvende derdelander geniet internationale bescherming in een andere lidstaat en,
8. de derdelander weigert om naar die lidstaat te vertrekken en,
9. het is juridisch onmogelijk voor verweerder om een terugkeerbesluit te nemen.
7. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft, na het stellen van prejudiciële vragen, in haar uitspraak van 12 januari 20224 bevestigd dat een illegaal in Nederland verblijvende derdelander met een geldige asielvergunning in een andere lidstaat door verweerder in bewaring kan worden gesteld om er zeker van te zijn dat de derdelander daadwerkelijk naar die lidstaat vertrekt. Verder heeft de Afdeling in voornoemde uitspraak bevestigd dat artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 kan gelden als (nationaalrechtelijke) grondslag voor een dergelijke inbewaringstelling.
8. De rechtbank oordeelt dat in het geval van eiser wordt voldaan aan de voorwaarden als hiervoor onder 6. genoemd. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in Duitsland rechtmatig verblijf heeft op basis van een asielvergunning. Verder heeft eiser op 20 november 2023 een bevel gekregen dat hij zich onmiddellijk moet begeven naar de lidstaat van verblijf (Duitsland). Op 22 november 2023 is eiser in Den Haag aangetroffen. Eiser heeft toen verklaard dat hij niet naar Duitsland is vertrokken, en dat de politie hem wel naar Duitsland kan brengen. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn betoog dat hij gevolg wilde of zou gaan geven aan zijn terugkeerverplichting, omdat hij voldoende geld heeft. Eiser had dit geld namelijk al op 20 november 2023 en heeft dit niet aangewend om naar Duitsland te vertrekken. Naar het oordeel van de rechtbank wordt ook voldaan aan de voorwaarde dat het voor verweerder juridisch onmogelijk is om een terugkeerbesluit te nemen. Eiser geniet namelijk internationale bescherming in Duitsland en daarmee is erkend
2 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2400, r.o. 1.
3 ECLI:EU:C:2021:127.
dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst, Eritrea, een reëel risico loopt op vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Als verweerder aan eiser toch een terugkeerbesluit zou opleggen, maakt hij daarmee een inbreuk op het beginsel van non- refoulement. Het voorgaande maakt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser terecht in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000.
9. In artikel 59, tweede lid, van de Vw staat dat, indien de voor de terugkeer van de vreemdeling noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn, het belang van de openbare orde geacht wordt de bewaring van de vreemdeling te vorderen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de in de maatregel weergegeven zware en lichte gronden geen betrekking hebben op artikel 59, tweede lid, van de Vw en daarom geen bespreking behoeven.
De voortvarendheid
10. Eiser brengt naar voren dat hij op 12 december 2023 pas wordt overgedragen. Volgens eiser duurt de bewaring hiermee onredelijk lang. Verweerder werkt onvoldoende voortvarend aan de overdracht naar Duitsland.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan de overdracht naar Duitsland. Verweerder heeft op 24 november 2023 een brief gestuurd aan de Duitse autoriteiten. Op 27 november 2023 zijn de Duitse autoriteiten akkoord gegaan met de terugkeer van eiser naar Duitsland. Op 30 november 2023 is de Koninklijke Marechaussee verzocht een grensoverdracht te regelen. De overdracht zal plaatsvinden op 12 december 2023. Dat is ook binnen de maximumtermijn van vier weken in artikel 59, vierde lid, van de Vw. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
12. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 december 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.