ECLI:NL:RBDHA:2021:901
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Oordeel over rechtmatigheid van staandehouding en ophouding van vreemdeling zonder redelijk vermoeden van illegaal verblijf
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de rechtmatigheid van de staandehouding en ophouding van een vreemdeling, eiser, die op 8 december 2020 was aangehouden. Eiser, van Indonesische nationaliteit, werd aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2 van de Wet op de Identificatieplicht. De rechtbank oordeelde dat de vreemdelingenrechter bevoegd is om te oordelen over de rechtmatigheid van de staandehouding, omdat uit het proces-verbaal niet bleek welk strafrechtelijk element aan de staandehouding ten grondslag lag. De rechtbank concludeerde dat het enkel lopen van een 'ongebruikelijke route' onvoldoende was om een redelijk vermoeden van illegaal verblijf aan te nemen. Eiser had voldaan aan zijn identificatieplicht, waardoor de staandehouding en ophouding onrechtmatig waren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en kende eiser een schadevergoeding toe van € 105,- voor de onrechtmatige ophouding, evenals een proceskostenvergoeding van € 1.068,- aan de rechtsbijstandverlener.